Het ware leven begint te ontwaken als de mens zich bewust met GOD in verbinding stelt, als hij een hoger WEZEN boven zich erkent, als hij dus in dit WEZEN gelooft en probeert zich bij Hem aan te sluiten, d.w.z. een band tussen dit hogere WEZEN en zich zelf voelt en nu dit "bij elkaar horen" in stand zou willen houden. Dan is reeds de Geestvonk in hem ten leven ontwaakt, die hem van binnenuit probeert te beïnvloeden naar de Vadergeest van eeuwigheid toe te ijlen. In deze mens is de Liefdevonk ontvlamd en hij zal zich steeds van binnenuit gedrongen voelen werken van liefde te verrichten, ofschoon dit in het begin alleen daarin bestaat dat hij goed is tegenover zijn medemensen. Maar steeds zal liefde te herkennen zijn, anders zou het leven in hem niet kunnen ontwaken.
En dit leven doet zich nu ook gevoelen, het is als het ware een tweede leven in hem dat onofhankelijk is van zijn eigenlijk lichamelijk leven dat ieder mens ervaart, ook wanneer de Geestvonk in hem rust en hij dus nog geestelijk dood is. Maar dit tweede leven geeft de mens pas de ware bevrediging, want dan staat hij in contact met GOD door gedachten die op HEM zijn gericht en door het gebed. Deze mens zal zijn GOD ook niet meer vergeten, want GODZELF houdt hem staande en verhindert het ook dat deze mens weer ten prooi valt aan de dood.
Er moet echter een onderscheid worden gemaakt tussen aangeleerde kennis over HEM en een levend bewustzijn van een hoger WEZEN. Want wat werd aangeleerd kan weer wegzinken, het kan later worden afgewezen, het heeft de ziel nog niet doen leven. Evenwel kan ook aangeleerde kennis tot een levend geloof leiden als de mens van goede wil is. Dan zal ook hij het leven nooit meer verliezen dat eenmaal in hem is ontwaakt.
En het kan vanaf die tijd ontwaken omdat de mens in staat is te denken - en zodra hij bereid is lief te hebben wordt ook zijn denken juist geleid en zoekt hij dan ook de verbinding met GOD, met een Wezen aan WIE hij zich geheel kan toevertrouwen. De mens voelt zijn eigen gebrekkigheid, hij voelt dat hij een leider en beschermer nodig heeft omdat hij zwak is en hij zoekt daarom naar een WEZEN, van Wie hij in elke levenssituatie hulp verwacht.
Aanvankelijk is dit onbewust, maar het maakt hem gelukkig als hij aan zo'n WEZEN kan geloven en contact met Hem heeft opgenomen. Dit is het eenvoudige natuurlijke geloof dat ieder kind kan verwerven, dat levend is en alleen het gevolg van onderrichting die het kind ook wel kan aannemen, maar die hem niet de innerlijke overtuiging hebben geschonken. Want bij deze overtuiging behoort de bereidheid van het kind om liefde te geven, die de Geestvonk in hem tot leven brengt. En al het andere brengt nu deze Geestvonk teweeg, Die het verlangen van de mens naar de Vadergeest van eeuwigheid steeds weer zal opwekken totdat de mens geheel bewust de verbinding tot stand brengt door innig gebed, dat nu echter ook de zekerste waarborg ervoor is dat de VADER ZICH om Zijn kind bekommert en het nooit meer laat terugzinken in de geestelijke blindheid - in de dood.
Daarom is het overdragen van geloofsleren niet voldoende, die weliswaar niet moeten worden afgewezen maar die nog geen "leven" schenken. Het ware leven wordt eerst door de liefde tot stand gebracht, die dan pas het kind ertoe beweegt om over geloofsleren na te denken en dan pas zoekt het de VADER, Die ZICH nu ook vinden laat. En dan drijft de Geestvonk in de mens deze steeds meer naar de Vadergeest, dan wordt de mens innerlijk aangespoord tot een band met HEM, hij wordt innerlijk gedrongen tot het werkzaam zijn in liefde en gebed. En beide brengen de vereniging teweeg met HEM, wat het doel is van het aardseleven. Beide wekken ze de mens pas op tot dat leven dat eeuwig duurt - tot een leven, dat hij niet meer verliezen kan omdat het 'n geestelijk leven is dat niets met het aardse leven gemeen heeft. En dan heeft de mens zijn GOD gevonden - het kind heeft de Vader gevonden - en het heeft zich voor eeuwig aan HEM overgeven. En zo'n mens kan niet meer sterven - hij zal leven in eeuwigheid.
Amen
VertalerLa vera Vita comincia a risvegliarsi, quando l’uomo si mette coscientemente in contatto con Dio, quando riconosce sopra di lui un Essere Superiore, quando quindi crede in questo Essere e cerca di unirsi a Lui, cioè sente un collegamento tra l’Essere Superiore e sé e vorrebbe ora mantenere questa unione. Allora è già risvegliata in lui la scintilla spirituale della Vita, che cerca di influenzarlo dall’interiore a tendere verso lo Spirito di Padre dall’Eternità. In quest’uomo si è accesa la scintilla d’amore – si sentirà quindi sempre spinto dall’interiore a compiere delle opere d’amore, anche se inizialmente queste consistono nel fatto che è buono verso i suoi prossimi. Ma l’amore sarà sempre riconoscibile, altrimenti la vita non potrebbe risvegliarsi in lui. Ed ora questa Vita si fa notare, in certo qual modo come una seconda vita in lui che è indipendente dalla sua vera vita del corpo, che compenetra ogni uomo con la vita, anche se la scintilla spirituale riposa ancora in lui – cioè egli è ancora morto spiritualmente. Ma solo questa seconda vita fornisce all’uomo la giusta soddisfazione, perché allora è in contatto con Dio tramite dei pensieri rivolti a Lui e mediante la preghiera. E quest’uomo non dimenticherà nemmeno più il suo Dio Stesso perché lo tiene ed impedisce anche che quest’uomo ricada di nuovo nella morte. Ma ci deve essere fatta una differenza tra il sapere imparato su di Lui e del divenire intimo vivente di un Essere Superiore. Perché quello che è stato imparato, può di nuovo sprofondare, più avanti può essere rifiutato, ma non ha portato ancora l’anima alla Vita. Ma anche del sapere imparato può condurre alla fede viva, se l’uomo è di buona volontà ed allora lui non perderà mai più la Vita che una volta si è risvegliata in lui. E può risvegliarsi nel periodo in cui l’uomo è capace di pensare – ed appena egli è volonteroso d’amore, anche il suo pensare sarà orientato nel modo giusto e poi cerca anche il collegamento con Dio, con un Essere, al Quale può darsi pieno di fiducia. L’uomo sente la propria imperfezione, egli sente che ha bisogno di una Guida e di un Protettore, perché è debole, e perciò cerca un Essere dal Quale si spera Aiuto in ogni situazione di vita. Inizialmente è in modo incosciente, ma lo rende beato quando può credere in un tale Essere ed ha stabilito un contatto con Lui. Questa è la semplice, pura fede che ogni figlio può conquistare, la fede che è viva, e soltanto l’effetto di insegnamenti che il figlio ha potuto anche ben accettare ma che non gli hanno donato la convinzione interiore. Perché per questa convinzione interiore ci vuole la volontà d’amore del figlio che porta alla Vita la scintilla spirituale in lui. E tutto il resto viene ora viene determinato da questa scintilla spirituale che stimolerà ora sempre di nuovo la nostalgia dell’uomo per lo Spirito di Padre dall’Eternità, finché l’uomo stabilisce il collegamento del tutto coscientemente mediante intima preghiera, che è ora però anche la garanzia più sicura per il fatto che il Padre Si occupa del Suo figlio e non lo lascia mai più ricadere nella cecità spirituale, nella morte. Perciò non basta la trasmissione di insegnamenti di fede, che non devono essere rifiutati che però non donano ancora nessuna “Vita”. Soltanto l’amore può produrre la vera Vita, che poi induce il figlio a riflettere su insegnamenti di fede, e soltanto allora cerca il Padre il Quale ora si fa anche trovare. E poi la scintilla spirituale nell’uomo spinge questo costantemente verso lo Spirito del Padre, allora l’uomo viene spinto dall’interiore al collegamento con Lui, viene spinto dall’interiore all’agire d’amore ed alla preghiera. Ed ambedue producono l’unificazione con Lui, che è scopo e meta della vita terrena. Ambedue soltanto risvegliano l’uomo a quella Vita che dura in eterno, ad una Vita, che non può più perdere perché è la Vita spirituale, che non ha nulla in comune con la vita terrena. Ed allora l’uomo ha trovato il suo Dio, il figlio ha trovato il Padre e si è dato a Lui in eterno. Ed un tale uomo non può più morire, vivrà in Eternità.
Amen
Vertaler