U, mensen bent u niet bewust van de grote geestelijke nood waarin u zich bevindt, omdat de wereld uw zinnen nog gevangen houdt en u daarom helemaal niet de duisternis overziet die uw denken omhult. Elke dag kan voor u de laatste zijn op deze aarde. Geen mens kent het uur van zijn dood en geen mens kan zijn leven niet een uur verlengen. En daar denkt u niet over na, anders zou u voorbereidingen treffen voor datgene wat daarna komt, daar u toch weet dat u niets mee zult kunnen nemen naar gene zijde, wanneer u van de aarde zult moeten scheiden. Maar hoe is het met uw ziel gesteld? Denkt u er ooit wel eens ernstig over na wat naderhand uw lot is? U weert zulke gedachten af en wijst ze ver van u wanneer ze eens in u bovenkomen en toch kan uw ziel zich in een noodsituatie bevinden dat ze zonder licht het lichaam moet verlaten wanneer het uur van het afscheid heeft geslagen, dat ze zichzelf in de diepste duisternis terug vindt in het geestelijke rijk en arm en ongelukkig ronddoolt omdat ze niet weet waarheen ze zich wenden moet in deze duisternis. U bent het zelf, het is uw eigenlijke ik, dat niet kan vergaan, zelfs wanneer de ziel het lichaam moest verlaten.
Maar geloof niet dat u er niet meer bent, dat met de dood van het lichaam uw bestaan is afgelopen. U bestaat nog precies zo werkelijk als op aarde en u voelt leed en kwelling net zo en nog veel sterker, omdat u inziet, dat het u aan elke kracht ontbreekt om uw toestand te kunnen veranderen. Een omstandigheid die u onuitsprekelijk kwelt, omdat u die zult moeten verdragen door eigen schuld. Want zou u maar iets bewuster leven op aarde dan zou de ziel niet zo ellendig naar het hiernamaals overgaan, omdat (dan) een klein lichtschijnsel haar op de weg wijst die ze hierboven moet gaan om opwaarts te klimmen.
Want deze mogelijkheid heeft iedere ziel: dat ze kan voortzetten wat ze op aarde verzuimde, als ze zelf maar wil. Maar of ze van deze mogelijkheid gebruik maakt, berust bij haar zelf, maar eist eerst een klein lichtschijnsel van inzicht, zonder welke ze hulpeloos en ellendig in steeds dezelfde gesteldheid blijft. En wanneer de mens op aarde maar zo ver aan zichzelf werkt dat hij moeite doet te geloven in een voortleven, een leven te leiden naar de Wil van GOD, wanneer hij maar probeert zijn fouten en zwakheden af te leggen en tegenover de medemens liefdevol op te treden, dan komt hij uit de diepste duisternis naar buiten in een zwak schemerlicht; en komt hij met zo'n schemerlicht in het rijk hierna, dan vindt de ziel al makkelijker de weg en ziet ze haar verdere opgave in en tracht die te vervullen. Want ze is niet volledig blind en de grootste kwellingen blijven haar bespaard.
Maar hoeveel mensen denken geen enkele keer op een dag aan hun zielenheil, hun hele denken en streven behoort alleen de aardse wereld toe en het behalen van voordelen die alle slechts aards gericht zijn. De grote geestelijke nood is, dat de mensen helemaal niet weten waarom ze op deze aarde zijn, dat ze steeds alleen het leven zelf belangrijk vinden en zich niet afvragen om welke reden hun het leven werd gegeven.
En nu gaan ze in deze duistere gesteldheid het einde van de aarde tegemoet, dat plotseling en onverwacht zal komen en het leven van ontelbare mensen nog voortijdig beëindigt, die zich met gedachten over de dood helemaal niet bezig houden, omdat ze menen nog veel tijd te hebben. Al deze mensen zijn nog zo gebonden aan het aardse dat ze zich ook in de sfeer van de aarde zullen ophouden wanneer het einde is gekomen, zodat ook een opgaan in het hiernamaals voor deze zielen onmogelijk zou zijn, omdat ze nog lang niet in staat zijn zich van de materiële wereld los te maken. En voor vele van hen wordt de materie ook weer de verblijfplaats, omdat ze voor een geestelijke sfeer nog niet rijp genoeg zijn. En dan begint de toestand van kwelling weer die ze reeds allang hadden overwonnen.
Maar de mensen geloven het niet, wanneer ze worden aangemaand de korte tijd op aarde nog te gebruiken voor hun zielenheil, ze geloven het niet en kunnen ook niet tot 'n andere levenswandel worden gedwongen. Alleen de liefde van de medemensen die weten, kan proberen op hen in te werken, en de liefde zal ook zo af en toe iets tot stand kunnen brengen, ofschoon zo'n mens de volle wilsvrijheid behoudt.
Maar tot aan het einde moet om zulke zielen worden geworsteld, tot het laatste toe moet de strijd van het licht tegen de duisternis worden gevoerd, omdat juist de krachten van de duisternis deze bijzonder heftig voeren en de krachten van het licht daarom van hun kant de strijd niet mogen opgeven.
En een kleine lichtstraal kan al succes hebben en de duisternis doorbreken, wat steeds de redding van een ziel betekent, die daar oneindig dankbaar voor is, zelfs wanneer haar vooreerst maar een beetje schemerlicht omgeeft. Maar ontvlucht te zijn uit de diepste duisternis, betekent ook zich bevrijd te hebben van de vorst der duisternis en het licht tegemoet te gaan.
Amen
VertalerVoi uomini non vi rendete conto in quale miseria spirituale vi trovate, perché il mondo tiene ancora catturati i vostri sensi e perciò non misurate l’oscurità che avvolge il vostro pensare. Ogni giorno può essere l’ultimo per voi su questa Terra. Nessun uomo conosce l’ora della sua morte, e nessun uomo può allungare la sua vita di un’ora. Ed a questo non pensate, altrimenti trovereste dei provvedimenti per ciò che viene dopo, dato che sapete che non potete portare nulla con voi nell’aldilà, quando dovete decedere dalla Terra. Ma com’è costituita la vostra anima? Riflettete una volta seriamente su ciò che è la vostra sorte dopo? Respingete tali pensieri, li rimandate lontani da voi, quando una volta sorgono in voi, e la vostra anima si può comunque trovare in una situazione di miseria, che deve abbandonare il corpo senza Luce, quando sarà suonata l’ora del decesso, che si ritrova nell’oscurità più profonda nel Regno spirituale ed erra povera ed infelice, perché non sà dove si deve rivolgere in quest’oscurità. Siete voi stessi, è il vostro vero io, che non può scomparire persino, quando ha dovuto abbandonare il corpo.
Non credete di non esistere più, che con la morte corporea il vostro essere sia terminato. Esistete ancora reali precisamente come sulla Terra, e sentite sofferenza e tormento come prima ed ancora molto più forte, perché all’improvviso riconoscete che vi manca ogni Forza per poter cambiare la vostra situazione, una circostanza che vi tormenta incredibilmente, perché lo dovete sopportare per vostra propria colpa. Perché se viveste soltanto un po’ più coscientemente sulla Terra, l’anima non passerebbe così misera nell’aldilà, perché un piccolo bagliore di Luce le mostra la via che deve percorrere nell’aldilà, per salire in Alto. Ogni anima ha questa possibilità che può continuare ciò che ha mancato di fare sulla Terra, se soltanto lei stessa lo voglia. Se però utilizzi questa possibilità, dipende da lei stessa, richiede però dapprima un piccolo bagliore di Luce di conoscenza, senza il quale è inerme e sosta miseramente sempre nella stessa condizione. Se l’uomo lavora sulla Terra su di sé solamente in quanto si sforzi nella fede a condurre una vita nella Volontà di Dio per la continuazione di una Vita, se soltanto tenta di deporre i suoi errori e debolezze e di attivarsi amorevolmente nei confronti del prossimo, allora esce dalla più profonda oscurità per entrare in una debole Luce crepuscolare, ed allora giunge nel Regno aldilà con una tal Luce crepuscolare e l’anima riesce già più facilmente a trovare la via e riconosce il suo ulteriore compito e cerca di adempierlo, perché non è totalmente cieca e le rimangono risparmiati i più grandi tormenti.
Ma quanti uomini non pensano nemmeno una volta al giorno alla salvezza della loro anima, tutto il loro pensare e tendere appartiene soltanto al mondo terreno ed al raggiungimento di vantaggi, che sono tutti rivolti soltanto al terreno. Questa è la grande miseria spirituale, che gli uomini non sanno per nulla del perché sono sulla Terra, che considerano sempre soltanto importante la “vita stessa” e non si domandano del perché è stata data loro. In questa oscura predisposizione ora vanno incontro alla fine della Terra, che arriva all’improvviso ed inaspettata e che termina anzitempo la vita di innumerevoli uomini che non si occupano per nulla con pensieri di morte, perché credono di , cosicché rimangono anche nella sfera terrena, quando sarà venuta la fine, in modo che anche una risalita nell’aldilà per queste anime sarebbe impossibile, perché non sono in grado di staccarsi ancora per molto tempo dal mondo materiale. Per molte la materia diventa anche di nuovo la dimora, perché non sono ancora abbastanza mature per una sfera spirituale. Allora comincia nuovamente lo stato di tormento che avevano superato già da tempo.
Gli uomini però non lo credono, quando vengono ammoniti di utilizzare ancora il breve tempo terreno per la salvezza della loro anima; non lo credono e non possono nemmeno essere costretti ad un'altra conduzione di vita. Solo l’amore dei prossimi sapienti può cercare di agire su loro, e l’amore a volte potrà anche ottenere qualcosa, benché ad ogni uomo rimane la totale libertà di volontà. Ma si deve lottare fino alla fine per tali anime, fino alla fine deve essere condotta la lotta della Luce contro la tenebra, perché proprio le forze dell’oscurità la conducono particolarmente veemente e le Forze della Luce perciò a loro volta non devono rinunciare alla lotta. Un piccolo Raggio di Luce può già accendere e spezzare l’oscurità, che significa sempre la salvezza di un’anima, che ne è infinitamente grata, persino quando dapprima la circonda soltanto una piccola Luce crepuscolare. Ma essere sfuggita all’oscurità più profonda significa anche di essersi staccato dal principe dell’oscurità ed essere andato incontro alla Luce.
Amen
Vertaler