Ik heb medelijden met het meest diep gevallene en steeds weer gooi Ik het het reddingsanker toe, zodat het weer naar boven kan komen. En iedere ziel die zich eraan vasthoudt, wordt omhoog getrokken, want ze toont nu haar wil om de diepte te ontvluchten en zal nu ook het erbarmen van haar Vader van eeuwigheid mogen ondervinden. Maar er is in het domein van dit meest diep gevallene ook een mate van weerstand tegen Mij, die geen redding meer toelaat, waarin de wil zich nog niet in het minst heeft veranderd en waarin de verharding van de geestelijke substantie bijna heeft plaatsgevonden, waarin er nu geen andere mogelijkheid meer is om te helpen dan dit geestelijke opnieuw te kluisteren in de materie.
Ook deze hernieuwde kluistering is een daad van erbarmen van mijn kant, omdat zonder deze de ziel nooit weer de hoogte zou kunnen bereiken, waar van haar de laatste wilsproef wordt gevergd, die haar het eeuwige leven kan opleveren. De ontwikkelingsgang in het geestelijke rijk moet zich in mijn goddelijke ordening voltrekken, er kan geen fase worden overgeslagen en dit is in het stadium van het zelfbewustzijn op aarde of ook in het rijk hierna. Steeds is de wil van het wezen zelf bepalend. Wordt deze nu helemaal misbruikt, dan moet Ik het geestelijke weer binden en het in de toestand van onvrije wil door de scheppingen van deze aarde laten gaan, omdat Ik niet wil dat het eeuwig in een toestand blijft die uitermate kwellend en ongelukkig is. Het steeds weer nieuw ontstaan van scheppingen, het voortdurend worden en vergaan in de natuur, heeft dezelfde betekenis als de onophoudelijke wisseling van de uiterlijke vormen voor het zich in de positieve onwikkeling bevindende geestelijke, dat steeds dichter bij zijn uiteindelijke belichaming als mens op deze aarde komt. Maar het in de diepste diepten afgegleden, of zich daar al eeuwigheden bevindende geestelijke, moet - als begin van zijn opwaartse ontwikkeling - in de hardste materie worden ingesloten. Het kan niet in reeds bestaande scheppingen worden ingelijfd die al het rijpere geestelijke tot verblijfplaats dienen. De eerste fase van de kluistering kan niet worden overgeslagen, integendeel, de ontwikelingsgang moet worden begonnen in de uiterlijke vorm die overeenkomt met de ongebroken weerstand tegen Mij, in de harde materie, omdat dit weer door mijn wet van de ordening wordt verlangd.
En daarom moeten er na lange tijdperken steeds weer nieuwe scheppingen ontstaan die dit geestelijke opnemen, zoals echter ook scheppingen die ondenkbaar lange tijden bestaan - harde materie - eenmaal moeten worden opgelost, om het zich daarin bevindende geestelijke vrij te geven voor een verdere ontwikelingsgang in zachtere vormen. De perioden zijn zeer lang, waarna zulke totale verwoestingen en hervormingen van aardse scheppingen zich afspelen, en meestal is door de mensen de tijdsduur ook niet bewijsbaar vast te stellen. Bovendien ontbreekt hun ook de kennis van zo'n ontwikkelingsgang van het geestelijke, van de eigenlijke bestemming van alle materie en van de vreselijk kwellende toestanden in het geestelijke rijk, ofschoon het woord "hel" aan alle mensen bekend is.
Wat echter in werkelijkheid daaronder is te verstaan weten ze niet, daar anders voor hen ook die totale verandering van de aarde en de scheppingen ervan geloofwaardiger zou zijn. Maar het zal voor de mensen ook steeds onbewijsbaar blijven. Een liefdevolle en barmhartige God echter probeert echter Zijn schepselen te redden, Hij laat ze niet eeuwig in de duisternis. En mijn liefde en erbarmen is mijn oerwezen, dat eeuwig niet veranderen zal. Mijn liefde en erbarmen zal eeuwig uitgaan naar mijn schepselen die in de diepte zijn weggezonken en steeds weer middelen en wegen vinden hen aan de diepte te ontrukken. Maar voordat er weer een hernieuwde kluistering volgt, wordt alles door Mij en mijn geestelijke medemewerkers geprobeerd zodat de zielen nog in het geestelijke rijk de weg omhoog nemen, opdat hun dit smartelijke lot van een hernieuwde kluistering bespaard blijft. Maar de wil van het wezen beslist zelf en zoals zijn wil is, is ook zijn lot. Maar mijn heilsplan zal ook worden uitgevoerd en het zal niet zonder succes zijn. Eens zal Ik het doel bereiken en eens zal ook de duisternis alles hebben prijsgegeven, omdat mijn liefde nooit ophoudt en geen wezen deze voor eeuwig kan weerstaan.
Amen
VertalerDas Zutiefst-Gefallene erbarmt Mich, und immer wieder werfe Ich ihm den Rettungsanker zu, daß es wieder zur Höhe gelangen kann, und jede Seele, die sich daran festhält, wird emporgezogen, denn sie beweiset nun ihren Willen, der Tiefe zu entfliehen, und wird nun auch die Erbarmung ihres Vaters von Ewigkeit erfahren dürfen. Es gibt aber im Bereich dieses zutiefst Gefallenen auch einen Grad des Widerstandes gegen Mich, der keine Rettung mehr zuläßt, wo der Wille noch nicht im geringsten sich gewandelt hat und wo die Verhärtung der geistigen Substanz fast erfolgt ist, wo es nun keine andere Hilfsmöglichkeit mehr gibt, als dieses Geistige erneut zu bannen in der Materie.... Auch diese Neubannung ist ein Erbarmungsakt Meinerseits, weil ohne diesen niemals die Seele wieder die Höhe erreichen könnte, wo ihr die letzte Willensprobe abverlangt wird, die ihr das ewige Leben bringen kann. Der Gang der Entwicklung im geistigen Reich muß sich in Meiner göttlichen Ordnung vollziehen, es kann keine Phase übersprungen werden, und es ist dies im Stadium des Ich-bewußtseins.... auf Erden oder auch im jenseitigen Reich.... Immer ist der Wille des Wesens selbst bestimmend.... Wird dieser nun gänzlich mißbraucht, dann muß Ich das Geistige wieder binden und es im Mußzustand durch die Schöpfungen dieser Erde gehen lassen, weil Ich nicht will, daß es ewig in einem Zustand verharrt, der überaus qualvoll und unselig ist. Immer wieder neu erstehende Schöpfungen, das ständige Werden und Vergehen in der Natur, ist gleichbedeutend mit immerwährendem Wechsel der Außenformen für das in der Aufwärtsentwicklung sich befindliche Geistige, das immer näherkommt seiner letzten Verformung als Mensch auf dieser Erde.... Doch das in die tiefsten Tiefen zurückgesunkene oder dort sich schon Ewigkeiten befindliche Geistige muß als Beginn seiner Aufwärtsentwicklung in härtester Materie eingezeugt werden. Es kann nicht in schon bestehende Schöpfungen einverleibt werden, die schon reiferem Geistigen zum Aufenthalt dienen.... Es kann die erste Phase der Bannung nicht übersprungen werden, sondern der Entwicklungsgang muß begonnen werden in der Außenform, die dem ungebrochenen Widerstand gegen Mich entspricht.... in der harten Materie, weil dies wieder Mein Gesetz der Ordnung verlangt. Und darum müssen nach langen Zeiträumen immer wieder Neuschöpfungen entstehen, die dieses Geistige aufnehmen, wie aber auch undenklich-lange-Zeiten-bestehende Schöpfungen.... harte Materie.... einmal aufgelöst werden müssen, um das darin-sich-befindliche Geistige freizugeben zum weiteren Entwicklungsgang in gelockerten Formen.... Es sind die Zeiträume sehr lang, nach denen solche Totalzerstörungen und Neugestaltung von Erdschöpfungen vor sich gehen, und zumeist ist von den Menschen auch nicht die Zeitdauer beweisbar festzustellen. Zudem mangelt es ihnen auch an Wissen um jenen Entwicklungsgang des Geistigen, um die eigentliche Bestimmung aller Materie und um die entsetzlich qualvollen Zustände im geistigen Reich, wenngleich das Wort "Hölle" allen Menschen bekannt ist.... Was aber in Wirklichkeit darunter zu verstehen ist, wissen sie nicht, ansonsten ihnen auch jene Totalumwandlung der Erde und ihrer Schöpfungen glaubwürdiger wäre. Doch es wird auch stets den Menschen unbeweisbar bleiben.... Ein liebender und erbarmender Gott aber sucht Seine Geschöpfe zu retten, Er läßt sie nicht ewig in der Finsternis, und Meine Liebe und Erbarmung ist Mein Urwesen, das sich ewiglich nicht verändern wird. Meine Liebe und Erbarmung wird ewig Meinen Geschöpfen gelten, die zur Tiefe abgesunken sind, und immer wieder Mittel und Wege finden, sie der Tiefe zu entreißen. Doch bevor wieder eine Neubannung erfolgt, wird alles versucht von Mir und Meinen geistigen Mitarbeitern, daß die Seelen noch im geistigen Reich den Weg zur Höhe nehmen, damit ihnen das qualvolle Los einer Neubannung erspart bleibt. Doch der Wille des Wesens entscheidet selbst, und wie sein Wille ist, so ist auch sein Los. Mein Heilsplan aber gelangt auch zur Ausführung, und er wird nicht erfolglos sein.... Einmal werde Ich das Ziel erreichen, und einmal wird auch die Finsternis alles preisgegeben haben, weil Meine Liebe niemals aufhöret und dieser kein Wesen auf ewig widerstehen kann....
Amen
Vertaler