Alle substanties in u dragen nog onrijp geestelijks in zich, zowel de materiële uiterlijke vorm, uw lichaam, als ook de ziel die uit ontelbare zielenpartikeltjes is samengesteld. Al deze partikeltjes zijn door de scheppingen van deze aarde gegaan met het doel rijp te worden en hebben zich ook tot op een bepaald niveau gelouterd, daar ze anders niet zouden zijn toegelaten tot de belichaming als mens. Maar er is nog maar een zekere graad bereikt die nog ver van de voltooiing verwijderd is. Deze voltooiing nu zult u in het aardse leven moeten bereiken. Uw ziel moet geheel vrij van onrijpe substanties, dus licht doorlatend, van de aarde scheiden om in het geestelijke rijk opgenomen te kunnen worden, waar ze nu voortdurend doorstraald door licht kan werken in gelukzaligheid. Dat wil dus zeggen: de mens moet gedurende zijn aardse bestaan al het geestelijke van zijn ziel in de ordening van de goddelijke wet brengen. Wat onrijp is bevindt zich nog niet in deze ordening. Het omgeeft de ziel nog als een omhulsel dat het licht de toegang belet.
Maar bij iedere ziel is een goddelijke vonk gevoegd die tot de orde roept. Die de nog onrijpe substanties de laatste rijpheid zou willen toevoeren en het ook kan, wanneer de wil van de mens hem daartoe het recht geeft. Dat wil dus zeggen: een mens die de voltooiing wil bereiken, weet dat hij alleen te zwak is, dat hem hulp moet worden geboden en hij zoekt deze bij God. En God geeft ze hem door de geest, doordat Hij rechtstreeks inwerkt op de mens die zich aan Hem toevertrouwt, dus de verbinding met Hem tot stand heeft gebracht. Deze geest nu zal steeds op de voorgrond treden wanneer zielensubstanties zich bewegen in een ordening die in strijd is met de wet, wanneer niet-goddelijke eigenschappen zich willen uiten die nog niet volledig in de mens zijn onderdrukt. Wanneer begeerten ontbranden of liefdeloze gedachten bovenkomen. Dan wordt de mens gewaarschuwd of vermaand door de innerlijke stem die steeds de uiting is van God door Zijn geest.
Geen mens betreedt deze aarde in volmaakte staat. Aan iedere ziel kleven nog onrijpe begeerten of opwellingen die in het leven op aarde moeten worden veranderd, zodat de mens meer en meer in goddelijke ordening verkeert, dat zijn ziel zich loutert en de goddelijke vonk in de mens zich meer en meer kan uitbreiden, dat dus het licht van eeuwigheid de ziel kan vervullen en vergeestelijken. Maar steeds alleen dan, wanneer het de wil van de mens is dat hij tot voltooiing zal komen en hij zich aan God overgeeft, Hem vragend hem naar de voltooiing te leiden. Want al het onrijpe geestelijke kan ook door verderfelijke geesten worden aangespoord, zich meer en meer te ontplooien, zodat het omhulsel van de ziel steeds dichter wordt. Maar dan is de wil van de mens niet op God gericht geweest, hij verlangt daarentegen naar beneden. Hij verlangt terug naar hetgeen hij eigenlijk al had overwonnen. Zijn zielensubstanties verzetten zich tegen de goddelijke orde. Ze roepen steeds grotere wanorde tevoorschijn en zijn daarom ook gemakkelijk te beïnvloeden door de krachten die de voltooiing, de terugkeer naar God, willen verhinderen.
De goddelijke geestvonk kan zich in zo’n mens niet uiten. Zij kan zich niet laten gelden, omdat haar fijne stem wordt overstemd en omdat de wil van de mens zelf bepalend is welke krachten er in de mens kunnen werken. Maar dan vergaat de tijd op aarde met negatief gevolg. Niet alleen dat de mens geen ommekeer omhoog heeft bereikt, maar ook dat de aanvankelijk al tot een zekere graad van rijpheid uitgerijpte zielensubstanties deze graad van rijpheid hebben verloren. Ze zijn in een toestand terecht gekomen die weer een ander rijpingsproces vereist dan de gang over de aarde het was. Deze zielen moeten, wanneer ze niet het droevige lot van een hernieuwde kluistering ondergaan, in het rijk hierna onnoemelijke kwellingen verdragen om weer de eerstgenoemde graad van rijpheid te bereiken en dan langzaam opwaarts te klimmen, maar dit is onder heel wat moeilijkere voorwaarden mogelijk dan dat het op aarde mogelijk was. Op aarde kan iedere ziel de volmaaktheid bereiken wanneer ze het wil, want door God wordt haar de kracht geschonken. Maar zonder haar wil neemt ze kracht aan van de tegenstander van God en deze wil niet haar voltooiing, maar haar ondergang.
Amen
VertalerTodas as substâncias dentro de si ainda transportam substâncias espirituais imaturas, tanto a forma exterior material, o seu corpo, como a alma, que é composta de inúmeras partículas da alma.... Todas estas partículas passaram pelas criações desta terra com o objectivo de amadurecer e também se purificaram até um certo ponto, caso contrário não teriam sido admitidas a encarnar-se como um ser humano.... Mas apenas um certo grau foi alcançado, o que ainda está longe da perfeição.... Agora deve alcançar esta perfeição na vida terrena, a sua alma deve deixar a terra completamente purificada, assim permeável à luz, para poder ser aceite no reino espiritual, onde pode agora trabalhar constantemente na beatitude, permeada pela luz...., ou seja, o ser humano deve pôr ordem em tudo o que é alma-espiritual durante a sua vida terrena, que é a lei divina. O que é imaturo ainda não está nesta ordem, ele ainda envolve a alma como uma concha que nega o acesso à luz.... Mas cada alma é acompanhada por uma centelha divina que exige ordem, que gostaria de levar as substâncias ainda imaturas à maturidade final e pode fazê-lo se a vontade do ser humano lhe der o direito de o fazer...., ou seja, um ser humano que deseja atingir a perfeição sabe que é demasiado fraco por si mesmo, que precisa que lhe ofereçam assistência, e procura isto de God.... E Deus dá-lho através do espírito, influenciando directamente a pessoa que se confiou a Ele, e que assim estabeleceu a ligação com Ele. Este espírito virá sempre à tona quando as substâncias da alma se agitam numa ordem contrária.... quando qualidades ímpias querem expressar-se que ainda não foram completamente conquistadas no ser humano.... quando os desejos se exaltam ou surgem pensamentos indelicados. Então o ser humano é avisado ou admoestado pela voz interior, que é sempre a expressão de Deus através do Seu espírito..... Nenhum ser humano entra nesta terra em perfeito estado, desejos impuros ou impulsos impuros ainda se agarram a cada alma que deve ser mudada na vida terrena, para que o ser humano se mova cada vez mais na ordem divina, para que a sua alma se purifique e a centelha divina no ser humano se possa espalhar cada vez mais, para que assim a luz da eternidade possa preencher e espiritualizar a alma.... Mas só se esta for a vontade do ser humano de alcançar a perfeição e ele se entrega a Deus, pedindo-Lhe que o guie para a perfeição. Pois todas as substâncias espirituais imaturas podem também ser estimuladas pelos demónios a desdobrarem-se cada vez mais, para que a concha da alma se torne cada vez mais densa.... mas então a vontade do ser humano não se voltou para Deus mas deseja ir para baixo, deseja voltar ao que de facto já tinha ultrapassado.... As suas substâncias anímicas opõem-se à ordem divina, causam desordens cada vez maiores e, portanto, são também facilmente influenciadas pelas forças que querem impedir a perfeição, o regresso a Deus.... A centelha espiritual divina não se pode expressar em tais pessoas, não se pode afirmar porque a sua voz subtil é afogada e porque a própria vontade do ser humano determina que forças podem trabalhar no ser humano. Mas depois o tempo na terra passa com resultados negativos, não só que o ser humano não atingiu uma mudança ascendente, mas também que as substâncias da alma, que inicialmente já tinham amadurecido até um certo grau de maturidade, também perderam esse grau de maturidade, caíram num estado que mais uma vez requer um processo de maturação diferente do que o curso na terra foi.... Estas almas, se não experimentarem o triste destino de um novo banimento, têm de suportar tormentos indescritíveis no reino do além para atingirem novamente o antigo grau de maturidade e depois subirem lentamente, no entanto, isto é possível em condições muito mais difíceis do que era possível na Terra. Na terra cada alma pode alcançar a perfeição se o desejar, pois é-lhe dada a força de Deus. Sem a sua vontade, porém, aceita a força do adversário de Deus, e não quer a sua perfeição mas a sua derrocada...._>Ámen
Vertaler