Ook de allerarmste kan het hemelrijk verwerven. Want het is ieder mens mogelijk Mijn wil te vervullen. Mijn wil is onbaatzuchtige liefdadigheid. En al is de mens nog zo arm aan aardse goederen, de liefde tegenover de naaste kan hij beoefenen, omdat ze niet alleen bestaat uit het geven van materiële goederen. Ook de armste mens kan de vlam der liefde in zich laten oplaaien. Hij kan - juist in zijn armoede - de toestand van de medemens die in nood is overzien. En reeds de serieuze wil om te helpen is liefde die aandringt op werkzaam zijn. De liefde wordt niet afgemeten aan de materiële waarde van datgene wat ze weggeeft. De graad van liefde is maatgevend en dan kan zelfs de kleinste gave onmetelijk hoog worden gewaardeerd.
Een hart vervuld van liefde kan zich echter ook op een andere manier aan zijn medemens kenbaar maken, steeds tot diens zegen, omdat wederliefde wordt gewekt. Elk goed woord, elke deelneming aan het lot van de medemens, elke liefdevolle blik of energieke hulpverlening kan een verhard hart treffen en laten smelten. De medemens kan daardoor meer worden ontroerd dan door materiële hulp kan gebeuren, omdat juist de armoede van degene die schenkt de ander van werkelijke liefde overtuigt, die nu ook wordt beantwoord en een straal van liefde heeft ontstoken. En geeft nu ook een mens die in armoede leeft nog het weinige dat hij bezit, dan zal hij rijke schatten verwerven voor de eeuwigheid. Maar hij zal ook aards worden geholpen en hij zal ook zelf de grootste zegen ondervinden door zijn armoede, omdat in hem ook het verlangen naar materiële goederen ophoudt, naarmate hij meer behulpzaam is tegenover de naaste. En hij leert dus heel wat vlugger de materie te overwinnen dan een mens het zal leren te midden van aards bezit.
De liefde van het hart is niet afhankelijk van de grootte van het aards bezit. De liefde is een gevoel in het hart van de mens, dat steeds aandringt tot werkzaamheid en ook steeds een manier zal vinden om werkzaam te zijn. Alleen al dat de mens zich dan bekommert om zijn medemens, dat hij niet onverschillig aan hem voorbijgaat, dat hij hem opmerkzaam maakt op gevaren of hem de juiste weg wijst. De mens kan op elke wijze zijn liefde tot uitdrukking brengen. En steeds zal zijn liefde met dankbaarheid worden ervaren en wederliefde opwekken. Daarom zal geen mens kunnen zeggen door armoede verhinderd te zijn om werkzaam te zijn in liefde. De liefde heeft met materieel bezit niet het minste te maken, want ook de allerarmste mens kan bidden vanuit een hart dat van liefde is vervuld, of Ik Me wil ontfermen over de ongelukkige naaste en hem wil helpen, omdat hij het zelf niet kan. Zo’n gebed vereist eerst de liefde in het hart van de mens en dan pas zal het werkzaam zijn. Want Ik zie zijn goede wil en terwille van zijn liefde ben Ik graag bereid te helpen.
Onbaatzuchtige naastenliefde zou zoveel leed kunnen lenigen. Maar aan die liefde ontbreekt het de mensheid en iedereen denkt alleen aan zichzelf en gaat aan de nood van de medemens voorbij. Zij zullen grote schatten verwerven, die tegen hun aardse armoede opwegen en die ze als onvergankelijke goederen mee mogen nemen in het rijk hierna. Ze zullen rijk zijn daar boven, omdat ze op aarde ook aan de armen dachten, ofschoon ze zelf niet in overvloed hebben geleefd.
Amen
VertalerAuch der Allerärmste kann das Himmelreich erwerben.... Denn Meinen Willen zu erfüllen ist jedem Menschen möglich.... Mein Wille ist uneigennützige Liebetätigkeit.... Und ob der Mensch noch so arm ist an irdischen Gütern, die Liebe am Nächsten kann er üben, weil sie nicht nur im Geben materieller Güter besteht. Auch der ärmste Mensch kann in sich die Liebeflamme auflodern lassen, er kann gerade in seiner Armut die Lage des Mitmenschen ermessen, der in Not ist, und schon der ernste Hilfswille ist Liebe, die nach Betätigung drängt. Es wird die Liebe nicht bemessen nach dem materiellen Wert dessen, was sie verschenkt, es ist der Grad der Liebe maßgebend, und dann kann selbst die kleinste Gabe unermeßlich hochbewertet werden.... Ein liebeerfülltes Herz kann sich aber auch in anderer Weise seinen Mitmenschen mitteilen, immer zum Segen dessen, weil Gegenliebe erweckt wird.... Es kann jedes gute Wort, jede Anteilnahme am Schicksal des Mitmenschen, jeder liebevolle Blick oder tatkräftige Hilfeleistung ein verhärtetes Herz treffen und zum Schmelzen bringen.... Es kann der Mitmensch dadurch mehr angerührt werden, als durch materielle Hilfe es geschehen kann, weil gerade die Armut des Schenkenden jenen von wirklicher Liebe überzeugt, die nun auch Erwiderung findet, und ein Liebestrahl gezündet hat.... Und entäußert sich nun ein in Armut lebender Mensch auch noch des wenigen, das er besitzt, so wird er sich reiche Schätze erwerben für die Ewigkeit.... Ihm wird aber auch irdisch geholfen werden, und er wird auch von seiner Armut den größten Segen selbst erfahren, weil in ihm auch das Verlangen nach materiellen Gütern erstirbt, je hilfreicher er dem Nächsten gegenüber ist, und er also weit schneller die Materie überwinden lernet, als ein Mensch inmitten irdischen Besitzes es lernen wird. Die Liebe des Herzens ist nicht abhängig von der Größe irdischen Besitzes. Die Liebe ist ein Gefühl im Herzen des Menschen, das stets zur Betätigung drängt und auch immer eine Art der Betätigung finden wird. Schon daß sich dann der Mensch seines Mitmenschen annimmt, daß er nicht teilnahmslos an ihm vorübergeht, daß er ihn aufmerksam macht auf Gefahren oder ihm auf den rechten Weg hilft.... Es kann der Mensch in jeder Weise seine Liebe zum Ausdruck bringen, und immer wird seine Liebe dankbar empfunden werden und Gegenliebe erwecken.... Darum wird kein Mensch sagen können, am Liebewirken durch Armut verhindert zu sein.... Die Liebe hat mit materiellem Besitz nicht das Geringste zu tun, denn auch der allerärmste Mensch kann beten aus liebeerfülltem Herzen, daß Ich Mich des unglücklichen Nächsten annehmen möge und ihm helfen, weil er selbst es nicht kann.... Ein solches Gebet aber bedingt erst die Liebe im Herzen des Menschen, und dann erst wird es wirksam sein.... Denn Ich sehe den guten Willen dessen, und um seiner Liebe willen bin Ich gern zur Hilfe bereit.... Uneigennützige Nächstenliebe könnte so viel Not lindern; doch daran mangelt es der Menschheit, und jeder denkt nur an sich und geht an der Not des Mitmenschen vorüber.... Sie werden sich große Schätze erwerben, die ihre irdische Armut aufwiegen und die sie als unvergängliche Güter hinübernehmen dürfen in das jenseitige Reich.... Sie werden reich sein drüben, weil sie auf Erden auch der Armen gedachten, wenngleich sie selbst nicht im Überfluß gelebt haben....
Amen
Vertaler