Werelden zullen er nog ontstaan en weer vergaan. Steeds weer zal Mijn Wil om te scheppen werkzaam worden. Steeds nieuwe vormen zal Ik scheppen, die het naar Mij opwaarts gaande geestelijke zullen bevatten. En steeds weer zal Ik ze uiteen laten vallen, om het geestelijke daarin te verlossen. Een worden en vergaan zal er zijn, nog eeuwigheden lang, tot Ik Mijn werk als voltooid kan beschouwen, tot al het geestelijke naar Mij is geruggekeerd en Ik ook Mijn tegenstander voor Me heb gewonnen, wanneer hij zonder enige kracht zich vrijwillig naar Mij keert, Die Zijn God en Vader ben. En hij zal van Mij Liefde afsmeken en Ze ontvangen in overmaat.
Maar tot dit zich voordoet, gaan er nog eeuwigheden voorbij. Want zolang er nog onverlost geestelijks is, zullen er ook scheppingen zijn. En zolang er dus scheppingen bestaan, is de verlossing van het gevallene nog niet bewerkstelligd. En zolang blijft ook hij Mijn tegenstander en vijand, die zelf is gevallen en de val van ontelbare wezens veroorzaakt heeft; wiens liefde voor Mij is verdwenen, toen hij zich bewust werd van de overmaat van Kracht, die hem doorstroomde en hij Mij, als de Bron hiervan, moest erkennen en zich daar tegen verweerde. En daarom moet hij het gevoel van zijn kracht eerst verliezen, voordat hij, als zelf verzwakt wezen, zich weer aan Mij overgeeft en Mij dan ook weer zal liefhebben, zoals in het allereerste begin. Hij kan zijn gevoelens voor Mij niet tevoren veranderen. Hij kan zijn weerstand niet tevoren opgeven, omdat hij zich nog in het bezit van kracht waant, zolang er nog onverlost geestelijks is, dat hem toebehoort. Want dit bewustzijn van kracht was de reden van zijn val in de diepte. U mensen weet niet, wat hij voor Mij was en wat nog voor Mij is. U weet niet, dat hij ongewild meewerkt aan de vergoddelijking van de door Mij geschapen wezens. Maar in zijn verblindheid en haat tegen Mij merkt hij niet, dat Ik ook hem tot een werktuig van Mijn plan heb gemaakt; dat echter niet in zijn wil past, maar dat Ik dat alleen kon, omdat Ik op de hoogte was van zijn afgronddiepe haat, maar hem voor Mijn doeleinden nooit zou hebben gebruikt, wanneer er slechts het geringste vooruitzicht zou hebben bestaan op een voortijdige terugkeer, op de verandering van Zijn wil en zijn gevoel jegens Mij.
Alleen zijn vrije wil heb Ik Me dienstbaar gemaakt, waarvan Ik sedert eeuwigheid op de hoogte ben. De mogelijkheid van een verandering van wil zou Ik waarlijk met alle middelen hebben gesteund, juist omdat hij het eerstgeschapen wezen was, aan wie Mijn gehele Liefde toebehoorde en dat Ik beslist ook uit de diepte zou hebben willen redden. Maar zijn weerstand is ongebroken en zal het nog eeuwigheden blijven. En op deze, Mij goed bekende weerstand, bouwde Ik Mijn plan van de vergoddelijking van het “geschapene” op. En Ik kon dat pas doen, omdat Ik concludeerde, dat een verandering van zijn wil volkomen uitgesloten is.
Maar dat toch nog Mijn onverdeelde Liefde ook dit eerstgeschapen wezen - Mijn tegenstander - geldt, volgt daaruit, dat Ik zijn wil respecteer, dat Ik hem de volledige vrijheid laat in zijn werkzaam zijn tegen Mij, zolang dit in de hem toegestane mate gebeurt. Maar overschrijdt hij de grenzen van zijn bevoegdheid, dan bind Ik hem, wat steeds aan het einde van een verlossingsperiode zal gebeuren. Ik sla hem opnieuw in boeien, opdat wat vrijwillig op Mij aanstuurt niet in gevaar wordt gebracht, om hem echter steeds weer daaruit te bevrijden, wanneer hij Mij weer dienen moet, ofschoon onbewust, dat het geestelijke tot uiterste rijpheid komt.
Want waarlijk Ik zeg u: Hemel en aarde dienen Mij bij Mijn plan van eeuwigheid. En opdat Mijn tegenstander niet het overwicht houdt, dat hij in het begin over de schare van de gevallen geesten had, zond Ik “Mijn Zoon” naar de aarde, Die nu in een gerechtvaardigde strijd tegen Mijn tegenstander zegevierde. Die de macht van hem brak, zodat de wil van het wezen zich nu tegen zijn wil kon verzetten met gebruikmaking van de genaden van het verlossingswerk. Door de kruisdood van Jezus nam de kracht van de tegenstander uitermate af. Hij werd overwonnen, maar hij verzette zich nu des te heviger, omdat het licht van het inzicht hem had verlaten, omdat de val in de diepte ook duisternis van zijn geest betekende en hij daarom steeds alleen blindelings woedt, door haat gedreven, zonder te beseffen waar zijn haat toe leidt. Dat steeds weer het hem nog toebehorende geestelijke wordt losgemaakt en in de scheppingen verbannen, en hij daardoor steeds meer van zijn kracht verliest. Want alleen het gevallene is zijn bezit aan kracht, en de verlossing van het gevallene betekent voortdurende vermindering van zijn kracht.
En dat deze verlossing mogelijk is, daarvoor stierf Ik Zelf aan het kruis. Mijn Liefde maakte deze verlossing mogelijk en Mijn Liefde rust niet eerder, tot al het van Mij afgevallene weer in Mijn bezit is; tot het vrijwillig naar Mij is teruggekeerd en nu ook Mijn tegenstander - van zijn kracht beroofd - zich aan Mij zal overgeven; tot ook hij naar verlossing verlangt, die Mijn eindeloze Liefde hem niet onthoudt, tot de verloren zoon is teruggekeerd in zijn vaderhuis, naar Mij van Wie hij eens is weggegaan.
Amen
VertalerDes mondes se lèveront encore et passeront de nouveau, Ma Volonté créatrice deviendra toujours de nouveau active, Je créerai toujours de nouvelles formes qui doivent recevoir le spirituel qui tend en haut vers Moi, et toujours de nouveau Je les dissoudrai, pour libérer le spirituel en elles. Au travers de l'Éternité il y aura des naissances et des disparitions jusqu'à ce que Je puisse considérer Mon Œuvre comme accomplie, jusqu'à ce que tout le spirituel sois revenu à Moi et que J’ai conquis pour Moi Mon adversaire lorsque, privé de force, il se tournera volontairement vers Moi Qui Suis son Dieu et Père. Et il Me demandera l’Amour et il le recevra en surabondance. Mais jusqu’à ce que cela arrive, il se passera encore des Éternités, car tant qu’il existe encore du spirituel lié, il existera aussi des Créations, et tant qu’il existe des Créations, le Salut du mort n'est pas encore à l’ordre du jour. Et donc celui-là même qui est tombé et qui est coupable de la chute d'innombrables êtres dont l'amour pour Moi a disparu reste Mon adversaire et Mon ennemi, car il était conscient de la très grande mesure de force qui coulait en lui, et donc il devait Me reconnaître comme Source et il s'y est refusé. Et pour cela il doit d'abord perdre la perception de sa force, avant qu'il se rende à Moi en tant qu’être affaibli et ensuite il M'aimera de nouveau comme au début. Mais il ne peut pas modifier ses sentiments pour Moi avant cela, il ne peut pas renoncer d'abord à sa résistance, parce qu'il se croira encore en possession de force tant qu’il existe encore du spirituel non libéré qui lui appartient. Parce que cette conscience de force a été la cause de sa chute dans l'abîme. Vous les hommes vous ne savez pas ce qu'il était pour Moi et qu'est-ce qu’il est encore pour Moi. Vous ne savez pas qu'il collabore involontairement à la divinisation des êtres créés par Moi, mais il ne s'aperçoit pas dans son aveuglement et dans sa haine contre Moi que J'ai fait de lui un moyen de Mon Plan, car cela n'était pas dans sa volonté, J’ai seulement pu faire cela parce que Je savais sa haine abyssale, mais Je ne l'aurais jamais utilisé pour Mon but, si seulement il avait existé la moindre possibilité d'un retour anticipé, suite au changement de sa volonté et de son sentiment envers Moi. J'ai rendu servile sa libre volonté que Je connais depuis l'Éternité. J'aurais vraiment soutenu un changement de volonté par tous les moyens, parce qu'il était l'être premier créé auquel appartenait tout Mon Amour et que Moi-même aurais certainement voulu sauver de l'abîme. Mais sa résistance est intacte et elle le restera encore pour l'Éternité. Et sur cette résistance bien connue de Moi J'édifiai Mon Plan de divinisation du «créé» et Je pouvais le faire parce que Je vis qu'un changement de sa volonté était totalement exclu. Mais que Mon grand Amour vaut aussi pour cet être premier créé – maintenant Mon adversaire - il résulte de cela que Je respecte sa volonté, que Je lui concède une vraie liberté dans son action contre Moi, tant que cela se produit dans la mesure qui lui est concédée. Mais s’il dépasse la limite du domaine de son pouvoir, alors Je le lie, chose qui se produit à la fin d'une période de Salut, Je le mets à nouveau dans des chaînes, pour que ceux qui tendent volontairement vers Moi ne soit pas en danger, mais pour le libérer toujours de nouveau lorsqu’il doit de nouveau Me servir, même si c’est inconsciemment, pour que le spirituel arrive au dernier mûrissement. Parce qu'en Vérité Je vous dis : le Ciel et la Terre Me servent dans Mon Plan de Éternité, et pour que Mon adversaire ne garde pas la prédominance qu'il avait initialement sur la foule des esprits tombés, J’ai envoyé «Mon Fils» sur Terre, Qui en menant une juste bataille a vaincu Mon adversaire, Il a cassé son pouvoir de sorte que maintenant à sa volonté pouvait s'opposer la volonté de l'être s’il recourait à la Grâce de l'Œuvre de Salut. À travers la mort de Jésus sur la Croix la force de adversaire diminua beaucoup, il a été vaincu, mais à cause de cela il s’est hissé encore davantage, parce que la lumière de la connaissance l'avait abandonné, parce que la chute dans l'abîme signifiait aussi obscurité de son esprit et pour cela il faisait rage toujours aveuglement poussé par la haine, sans reconnaître où le menait sa haine, à savoir que le spirituel qui lui appartenait encore lui est soustrait et banni dans les Créations et avec cela il perd toujours davantage de sa force, parce que seulement ce qui est mort constitue sa force, et le Salut de ce qui est mort signifie une diminution constante de sa force. Et pour que ce Salut fût possible, Moi-même Je mourus sur la Croix. Mon Amour a rendu possible ce Salut et Mon Amour ne se reposera pas avant que tout ce qui était mort soit de nouveau en Ma Possession, tant qu’il n'est pas revenu volontairement à Moi et suite à cela Mon adversaire, privé de sa force, se rendra à Moi, lorsque lui-même demandera le salut que Mon infini Amour ne lui refusera pas, alors le fils perdu reviendra dans sa Maison Paternelle, vers Moi, de Qui il a eu son origine.
Amen
Vertaler