Wie tot de waarheid doordringt, die laat alle duisternis achter zich, hij zal overal een verklaring voor hebben. Hij zal kennis hebben van de samenhang van alle dingen. Hij zal inzien dat zijn weg opwaarts leidt, dat hij de verbinding met God gevonden heeft, dat hij niet meer kan dwalen, omdat God zelf hem de waarheid doet toekomen. Tot de waarheid doordringen betekent echter, haar allereerst ernstig begeren en dan het hart ervoor openstellen wat hem nu aan kennis wordt overgebracht, hetzij van buiten af of ook van binnen uit in de vorm van gedachten. Want het hart zal bereid zijn waarheid en dwaling aan te nemen of af te weren en dus ook dienovereenkomstig op de mens inwerken.
De waarheid moet in zoverre worden bevochten, dat de wil van de mens zelf werkzaam worden moet. Ze kan niet eenvoudig worden overgebracht aan de mens die zich volledig passief gedraagt, die niet zelf haar in bezit wil krijgen en daartoe de nodige aanstalten maakt. Want deze zal in de duisternis van zijn geest blijven en niet opwaarts gaan. De waarheid is echter de weg naar boven. De waarheid is het door God zelf naar de mensen toe geleide geestelijke goed dat in ieder mens een ontvanger zoekt, dat de wil van ieder mens zich eigen kan maken, omdat het de mens op de meest uiteenlopende manieren kan worden overgebracht - maar steeds het verlangen ernaar vooropstelt. Maar wie haar in zijn bezit heeft, die bevindt zich niet meer in de duisternis. Voor hem is alles zonneklaar. Voor hem bestaat er geen twijfel meer. Want ook wat hem nog niet duidelijk is, wordt hem op zijn verzoek verklaard, als hij zich maar tot de Bron der waarheid wendt. Als hij aan God zelf zijn twijfels en vragen voorlegt en er op wacht wat God hem door zijn hart antwoordt. Het verlangen naar de waarheid, de verbinding met God door middel van gedachten en zijn luisteren naar zijn innerlijk, garandeert hem ook een duidelijk waarheidsgetrouw antwoord. En jullie mensen zouden moeten weten, dat er voor jullie niets onopgehelderd hoeft te blijven wanneer jullie maar opheldering wensen en iedere vraag voorleggen aan Hem die de Waarheid zelf is en die haar ook aan Zijn kinderen op aarde wil doen toekomen om hun licht te geven, om hun de weg naar omhoog te verlichten.
De eerst geschapen mens was naar zijn lichaam ook een scheppingsdaad van mijn liefde. Ik moest het gevallen geestelijke op dat moment een uiterlijk omhulsel verschaffen, toen het zich vanuit de diepte weer zover omhoog gewerkt had dat het dus de laatste wilsproef in alle vrijheid kon afleggen.Ik moest vormen scheppen voor alle eertijds door Mij geschapen oer-geesten, die zich na eindeloos lange tijd weer in alle eertijds opgeloste substanties verzameld hadden, die dus weer als zelfbewuste wezens wachtten op de toelating tot een werkzaamheid. De uiterlijke vorm voor zo’n oer-geest te scheppen was niets anders dan de eindeloos vele scheppingswerken die tevoren waren ontstaan. Het was de uit Mij voortgekomen gedachte, die door mijn wil ook reeds gerealiseerd voor Mij stond. Maar om deze geschapen vorm nu het leven te geven was alleen mogelijk door het doorstromen van de kracht van mijn liefde.
Het oer-geschapen geestelijke echter was de uitgestroomde kracht van mijn liefde. Dus hoefde het alleen de uiterlijke vorm in bezit te nemen om het tot een levend wezen te laten worden. Het geestelijke stond kort voor zijn voleinding, doch er ver van verwijderd omdat hem het laatste inzicht ontbrak, omdat de op het geestelijke drukkende zonde het beroofd had van het volledige inzicht en het dus in deze toestand onderricht en geboden nodig had. Het moest dus langzaam rijpen in kennis door gehoorzaamheid aan deze geboden. Tevoren heeft er een grote geestelijke strijd plaats gevonden, omdat er een groot aantal van deze gevallen oer-geesten was die in de eerste door Mij geschapen vormen hun intrek wilden nemen. Want zij wisten dat zij alleen in de vorm van een mens weer toegang vonden tot Mij, dat zij alleen een onbeperkte rijkdom aan kracht en licht konden bereiken door een leven in welke zij beproefd werden, waarin zij moesten bewijzen hoe zij de hun ter beschikking staande kracht benutten. Maar Ik zelf bepaalde welke oer-geest in de eerste mens zijn intrek moest nemen. Want Ik alleen wist wiens verzet tegen Mij zo was afgenomen dat hem de laatste proef tijdens het leven op aarde opgelegd kon worden. Ik wist wiens wil zou kunnen standhouden tegen de verzoekingen van mijn tegenstander. En Ik koos daarom een oer-geest die eertijds aanvoerder was bij de afval der geesten, wiens zonde daarom weliswaar zwaarder op hem drukte, maar waar mijn liefde er bovenal naar streefde deze terug te winnen, omdat hem dan eveneens ontelbare wezens zouden zijn gevolgd en de verlossing veel sneller zou hebben plaatsgevonden. Ik wist weliswaar sinds eeuwigheid van het falen van deze oer-geest, nochtans was hij door zijn in de voorstadia veranderde wil de sterkste geest, die dus ook gerechtigd was als eerste in de toestand van de vrije wil te worden geplaatst en die daarom het beste vooruitzicht bood de wilsproef te doorstaan.
De vorm van de eerste mens nu was - voordat deze oer-geest hierin zijn intrek nam - ook voor Lucifer zichtbaar, die weliswaar wist dat deze vorm de doorgangspoort was uit het rijk der duisternis, uit zijn gebied naar mijn rijk, naar het rijk van het licht. Hij wist ook, dat hij - wilde hij zijn aanhang niet verliezen - ieder middel moest aanwenden, om Mij - in deze aan de mens toegekende proeftijd - het geestelijke te ontworstelen, om de proef in zijn voordeel te laten uitvallen.
De door Mij geschapen vorm was nog zonder leven toen Lucifer zich ervan meester maakte om hem met zijn geest leven in te blazen, maar zijn onbeteugelde geest brak de vorm met geweld open. En hij was er zeker van dat elke in deze vorm gebonden geest hem zou openbreken en dat voor hem nimmer meer het gevaar van verlies bestond. Deze poging liet Ik toe en Ik bewees hem nu dat zijn vermoeden verkeerd was. Want het geestelijke dat zich in de mens moest belichamen, was door de lange ontwikkelingsgang in de schepping niet meer van gelijke wil als Lucifer. Het betrok de laatste uiterlijke vorm vrijwillig en die oer-geest was de oertoestand nabij, en de uiterlijke vorm scheen hem geen kluistering als voor de zondeval toe. Want hij was heer over de schepping, hij kon gebieden als een meester over de hem ter beschikking staande aarde met alle scheppingen. Hij was vol van macht en kracht - alleen ondergeschikt aan mijn macht, die hem slechts een gemakkelijk gebod gaf, waarvan het opvolgen elke hem nog opgelegde kluistering zou hebben doen verbreken.
En toen Lucifer dit besefte, zon hij op middelen om de mens te hinderen in het opvolgen van dit gebod. En omdat hij zelf de vorm van de eerste mens kende, probeerde hij ook de vorm voor hem onverdraaglijk te maken door de vorm als kluistering af te schilderen, doordat hij het vrij zijn van de vorm als afhankelijk van het overtreden van dit gebod voorstelde en dus de oer-geest innerlijk weer tegen Mij opzette, dat Ik hem niet de volledige vrijheid gaf. Het was een bewust misleiden, waartegen de eerste mens weerstand had kunnen bieden als hij zich maar aan mijn eenvoudig gebod had gehouden, wanneer hij voorlopig genoegen had genomen met het bezit van macht en kracht die hem waarlijk gelukkig maakte, tot mijn tegenstander een onreine begeerte in hem ontstak om groter te zijn dan Degene die voor hem als macht boven hem herkenbaar was, van Wie hij op de hoogte was en wiens gebod hij desondanks veronachtzaamde. De zondeval van de eerste mens was derhalve een herhaling van de eerste val van de oer-geest. Hij volgde Lucifer en trok ontelbare wezens mee de diepte in - zoals nu ook alle nakomelingen van de eerste mens zo lang in een toestand van zwakte van zondige mensen terechtgekomen waren, totdat Jezus Christus hun te hulp kwam, totdat Jezus Christus voor de mensen de wilskracht verwierf door Zijn dood aan het kruis, totdat Jezus Christus Zijn sterke wil tegenover de verzoekingen van Lucifer plaatste en hem bedwong.
Niets had het eerst geschapen wezen, Lucifer, ertoe kunnen brengen, de gang over de aarde als mens af te leggen, zolang hij zelf zich nog als heer voelde van de geestenwereld die met hem van Mij afvallig werd. Want hij zelf was de gang door de materie, door de schepping, vóór de schepping van de eerste mensen niet gegaan. Als wezenlijke geest was hij wilsmatig nog steeds mijn sterkste tegenstander. Hij voelde zich zelf als heer der schepping, die het hem toebehorende geestelijke bevatte, ofschoon hij zelf op dit geestelijke geen invloed had. In hem zelf was dus nog ongebroken weerstand en nimmer had hij zich enige dwang laten welgevallen. Nimmer had hij zich vrijwillig in een vorm geschikt die mijn wil geschapen had, omdat hij alle vormen ten behoeve van het geestelijke, alle scheppingswerken, haatte en ze probeerde te vernietigen. Maar de macht over de scheppingswerken was hem ontnomen, daarentegen de invloed op het geestelijke dan toegestaan, toen dit weer vrij moest kiezen voor Mij of voor hem. Hij wist ook dat hij zelf een vorm niet kon vernietigen zodra ze door geestelijke wezens bewoond was, en daarom nam hij de vorm van de eerste mens tevoren in ogenschouw. Want zijn doel was, de oer-geest die daarin belichaamd moest worden, ertoe aan te zetten zelf zijn uiterlijke vorm open te breken, omdat hij geloofde hem dan de vrijheid te verschaffen die Ik het geestelijke door de scheppingswerken ontnomen had. Hij wilde Mij verhinderen het heilsplan te voltooien.
De vijandschap tussen Mij en hem bestond sinds zijn afval en zal van zijn kant nooit worden opgeheven, totdat hij inziet dat hij volledig krachteloos is en in diepste zwakheid en nederigheid om schenking van kracht smeekt. Daarom was het ook onmogelijk geweest, hem de eerste mensenvorm als verblijfplaats te geven. Want in hem was niet de wil omhoog te gaan, terwijl het geestelijke dat in een toestand van gebonden wil door de schepping was gegaan, al in zijn eertijdse weerstand tegen Mij verflauwd was, en het geestelijke nu nog eenmaal het opgeven van het verzet tegen Mij en de kracht van mijn liefde bewijzen moest. En Lucifer wist, hoe ver dit geestelijke reeds van hem verwijderd was. En hij wist ook dat nu het gevaar bestond het helemaal te verliezen. En omdat de in de eerste mens belichaamde oer-geest eens een grote steun voor hem was, was hem ook bijzonder veel gelegen aan zijn val. Hij was echter ook op de hoogte van diens tegenwoordige verlangen, vrij te worden van elke materiële keten.
Bij deze oer-geest voegde Ik nu een tweede wezen, dat hem ter ondersteuning, maar ook ter beproeving van zijn wil moest dienen. De een had de ander kunnen bijstaan, het laatste doel te bereiken. Ik legde de verantwoording niet op één schouder alleen. Beiden gaf Ik het gebod en beiden konden gezamenlijk het doel bereiken. En Lucifer die diens verzwakte wil herkende en door wie hij zijn doel hoopte te bereiken, maakte gebruik van dit tweede wezen. De wilsproef moest geëist worden van het eerste mensenpaar en ter beproeving moesten ook de tegenkrachten kunnen werken, want ook Lucifer streed om zijn schepselen, die hij niet wilde prijsgeven, ofschoon ze Mij ook toebehoorden. Zijn plan slaagde, maar weerhield Mij er desondanks niet van, ontelbare wezens in het vervolg steeds weer de mogelijkheid te bieden, zich om te vormen in de mensen op deze aarde en dus een steeds hogere graad van rijpheid te bereiken, ofschoon door de val van het eerste mensenpaar de poort naar het lichtrijk gesloten bleef totdat Jezus Christus kwam. Door de eerste zonde was de verlossing van de geestelijke wezens uitgesteld, maar niet opgeheven, want wat de eerste mens niet gelukt is, dat heeft de mens Jezus bereikt. Hij was sterker dan mijn tegenstander, want Hij maakte gebruik van mijn kracht. Hij was en bleef door de liefde met Mij verbonden en deed vrijwillig wat de eerste mensen niet als gebod zijn nagekomen. Hij schikte zich volledig naar mijn wil en bewees Zijn overgave aan Mij door Zijn lijden en sterven aan het kruis. Hij was op de hoogte van de oer-schuld en van de tweede schuld van de eerste mensen, en om deze schuld te delgen, om de mensen te verlossen, bracht Hij Mij een offer dat Ik toereikend vond. Een offer dat de poort naar het geestelijke rijk, de weg naar Mij weer opende en waardoor al mijn schepselen, die Hem erkennen als de Zoon van God en Verlosser van de wereld, nu zalig kunnen worden.
Amen
VertalerChi lotta fino ad arrivare alla Verità, lascia dietro di sé tutte le tenebre, avrà una spiegazione per tutto, conoscerà il collegamento di tutte le cose, riconoscerà che la sua via conduce verso l’Alto, che ha trovato il collegamento con Dio, che non può più sbagliare, perché Dio Stesso gli porta la Verità. Lottare per la verità significa innanzitutto desiderarla seriamente e poi aprire il cuore per ciò che ora gli viene portato in conoscenza, sia dall’esterno oppure anche dall’interiore in forma di pensieri. Perché il cuore sarà disposto ad accettare o a respingere la Verità e l’errore, e quindi agirà anche sull’uomo di modo corrispondente.
La Verità dev’essere conquistata in questo che la volontà dell’uomo stesso deve diventare attiva, non può essere semplicemente comunicata all’uomo che si comporta in modo del tutto passivo, che non vuole lui stesso prendere le disposizioni necessarie per ottenerla. Poiché egli rimarrà nell’oscurità del suo spirito e non raggiungerà l’Alto. Ma la Verità è la via verso l’Alto. La Verità è il Patrimonio spirituale trasmesso agli uomini da Dio Stesso che cerca in ogni uomo un ricevente, di cui la volontà di ogni uomo può appropriarsi, perché può essere trasmessa all’uomo in un’ampia varietà di modi, ma presuppone sempre il desiderio per la stessa.
Ma chi la possiede, non sta più nell’oscurità; per lui tutto è chiaro come il sole; per lui non esiste più nessun dubbio, perché ciò che non gli è ancora chiaro, anche gli viene spiegato su sua richiesta se soltanto si rivolge alla Fonte della Verità, se espone a Dio Stesso i suoi dubbi e domande e ora aspetta ciò che Dio gli risponde attraverso il cuore. Il desiderio della Verità, il collegamento mentale con Dio e l’ascolto interiore anche gli garantiscono una chiara risposta secondo la Verità. E voi uomini dovete sapere che per voi non deve necessariamente esistere qualcosa di non chiarito se soltanto volete il chiarimento e sottoponete ogni domanda a Colui Che è la Verità Stessa e che anche la vuole trasmettere ai Suoi figli terreni per dare loro la Luce, per illuminare loro la via verso l’Alto:
Il primo uomo creato era secondo il suo corpo anche un Atto di Creazione del Mio Amore. Dovetti creare un involucro esterno allo spirituale caduto quando esso si era di nuovo innalzato dalle profondità così tanto da poter sostenere l’ultima prova della volontà in tutta libertà. Dovetti creare delle forme per tutti gli spiriti primordiali creati una volta da Me che dopo un tempo infinitamente lungo si erano di nuovo raccolti in tutte le sostanze una volta dissolte, che dunque aspettavano di nuovo come entità coscienti di sé il permesso per un’attività. Creare la forma esteriore per un tale spirito primordiale non era altro che le infinite Opere di Creazione che erano state realizzate in precedenza, era il Pensiero messo fuori da Me, che attraverso la Mia Volontà anche si trovava già davanti a Me nella sua esecuzione.
Ma dare ora a questa forma creata la Vita era possibile soltanto compenetrandola con la Mia Forza d’Amore. Lo spirituale creato primordialmente però era Forza d’Amore emanata da Me. Quindi solamente doveva prendere possesso della forma esteriore per farla diventare un essere vivente. Lo spirituale stava poco dinanzi al suo perfezionamento, ma molto lontano dallo stesso perché gli mancava l’ultima conoscenza, perché il peccato gravando sullo spirituale lo aveva derubato della piena conoscenza, di modo che in questo stato necessitava Istruzioni e Comandamenti, che doveva quindi maturare lentamente per la conoscenza attraverso l’ubbidienza a quei Comandamenti.
Dapprima ebbe luogo una grande battaglia spirituale, perché esisteva un gran numero di questi spiriti primordiali caduti che volevano prendere dimora nella prima forma creata da Me. Perché sapevano che soltanto nella forma di un uomo potevano di nuovo trovare l’accesso a Me, che potevano giungere all’illimitata pienezza di Forza e Luce soltanto attraverso una vita di prova nella quale dovevano dimostrare come utilizzavano la Forza a loro disposizione. Ma Io Stesso determinai lo spirito primordiale che doveva prendere dimora nel primo uomo.
Perché unicamente Io sapevo chi aveva allentato la sua resistenza contro di Me a tal punto che gli si poteva imporre l’ultima prova della vita terrena; Io sapevo chi aveva la volontà che avrebbe potuto resistere alle tentazioni della forza opposta a Me. E per questo scelsi uno spirito originario che un tempo era a capo dell’apostasia degli spiriti, il cui peccato quindi pesava su di lui più pesantemente, che però il Mio Amore si sforzò di riconquistare, perché allora lo avrebbero seguito anche innumerevoli esseri e la Redenzione sarebbe andata molto più veloce. Io sapevo ben dall’Eternità del fallimento di questo spirito primordiale. Malgrado ciò era lo spirito più forte per la sua volontà mutata negli stadi antecedenti, che quindi anche era autorizzato a essere trasferito per primo nello stato della libera volontà e che perciò offriva la maggior possibilità di sostenere la prova di volontà.
Ora la forma del primo uomo – prima che vi entrasse questo spirito primordiale – era visibile anche a Lucifero, che sapeva bene che questa forma era la porta di passaggio dal Regno dell’oscurità, dalla sua sfera, nel Mio Regno, nel Regno della Luce. Lui anche sapeva che se non voleva perdere il suo seguito, doveva impiegare ogni mezzo per strappare con forza da Me lo spirituale in questo tempo di prova concesso all’uomo per far risultare la prova a suo favore.
La forma creata da Me era ancora senza vita quando Lucifero si impossessò di lei per vivificarla per prova con il suo spirito, ma il suo spirito indomito fece esplodere la forma, e lui era sicuro del fatto che ogni spirito legato in questa forma dovrebbe farla esplodere e che per lui non esisteva mai più il pericolo di una perdita. Io permisi questo tentativo, e poi gli dimostrai che la sua presunzione era sbagliata. Perché a causa del lungo percorso di sviluppo nella Creazione, lo spirituale che doveva incarnarsi nell’uomo non aveva più la stessa volontà come Lucifero; entrò volontariamente nella forma esterna, e quello spirito primordiale era vicino allo stato originario, e la forma esterna non gli sembrava nessuna catena prima della caduta nel peccato. Perché era padrone della Creazione, poteva comandare come un padrone sulla Terra che stava a sua disposizione con ogni Creazione. Era potente e possente, solo subordinato al Mio Potere, che gli aveva dato solo un leggero Comandamento, la cui osservanza avrebbe fatto saltare ogni vincolo ancora imposto su di lui.
E quando Lucifero si rese conto di questo, cercò i mezzi per impedire agli uomini di ubbidire a quel Comandamento, e dato che lui stesso conosceva la forma del primo uomo, cercava di rendergliela insofferente anche a lui, rappresentandogliela come catena, rappresentandogli la libertà come dipendente dall’infrazione di quel Comandamento, e quindi sobillava di nuovo interiormente lo spirito primordiale contro di Me, che Io non gli davo la piena libertà. Era un cosciente fuorviare, a cui il primo uomo avrebbe potuto prestare resistenza se soltanto si fosse attenuto al Mio facile Comandamento, se dapprima si fosse accontentato del possesso di potere e forza, che lo rendeva davvero beato, finché il Mio avversario attizzò in lui un desiderio impuro, quello di essere più grande di Colui Che gli era riconoscibile come Potenza al di sopra di lui, del Quale sapeva e il Cui Comandamento aveva comunque disprezzato.
La caduta nel peccato del primo uomo quindi era una ripetizione della prima caduta dello spirito primordiale. Seguì Lucifero e strappò con sé nell’abisso innumerevoli esseri, come ora anche tutti i posteriori del primo uomo erano messi nello stato di debolezza di uomini peccaminosi, finché Gesù Cristo non veniva loro in Aiuto, fino a quando Gesù Cristo non conquistò la fortificazione della volontà degli uomini attraverso la Sua morte sulla Croce, fino a quando Gesù Cristo non oppose la Sua forte Volontà contro le tentazioni di Lucifero e lo vinse.
Nulla avrebbe potuto muovere l’essere primo creato, Lucifero, a percorrere il cammino terreno come uomo, finché lui stesso si sentiva ancora come padrone del mondo degli spiriti, che con lui era diventato infedele a Me, perché lui stesso non aveva percorso il cammino attraverso la materia, attraverso la Creazione, prima della creazione del primo uomo. Come spirito essenziale, era ancora il Mio più forte avversario, lui stesso si sentiva come padrone della Creazione, che celava lo spirituale appartenente a lui, benché lui stesso non ne aveva nessuna influenza.
In lui stesso quindi era ancora una resistenza non spezzata, e non avrebbe mai accettato una costrizione, non si sarebbe mai e poi mai recato in una forma che la Mia Volontà aveva creata, perché odiava tutte le forme per lo spirituale, tutte le Opere di Creazione, e cercava di distruggerle. Ma il potere sulle Opere di Creazione gli era stato tolto, invece gli era concesso l’influenza sullo spirituale quando questo doveva di nuovo decidersi liberamente per Me o per lui. Lui stesso anche sapeva che non poteva distruggere una forma quando era abitata da entità spirituali, e perciò prima rivolse la sua attenzione alla forma del primo uomo, perché la sua meta era di indurre lo spirito primordiale che in questa doveva essere incarnato a spezzare lui stesso la sua forma esteriore, perché credeva di procurargli poi la libertà, che Io avevo tolto allo spirituale attraverso le Opere di Creazione. Mi voleva impedire di portare a termine il Mio Piano di Salvezza.
L’opposizione fra Me e lui esisteva sin dalla sua caduta, e da parte sua non vi rinuncerà mai, finché non si riconoscerà totalmente inerme e nella più profonda debolezza e inferiorità chiederà l’apporto di Forza. Perciò sarebbe anche stato impossibile dargli la prima forma d’uomo come dimora. Perché in lui non c’era la volontà per salire in Alto, mentre lo spirituale passato nello stato dell’obbligo attraverso la Creazione già aveva ceduto nella sua resistenza di una volta contro di Me e soltanto doveva dimostrare ancora una volta la rinuncia della resistenza contro di Me e la Mia Forza d’Amore. E Lucifero sapeva quanto questo spirito era già lontano da lui, e sapeva anche che ora esisteva il pericolo di perderlo del tutto. E dato che lo spirito primordiale generato nel primo uomo era una volta un suo forte sostegno, era anche particolarmente interessato alla sua caduta. Ma sapeva anche del suo desiderio di diventare libero da ogni catena materiale.
A questo spirito primordiale ora assegnai un secondo essere, che gli doveva servire contemporaneamente come sostegno, ma anche come prova della sua volontà. Ognuno avrebbe potuto assistere l’altro di raggiungere l’ultima meta, non posi la responsabilità soltanto sulla spalla di uno, diedi ad ambedue il Comandamento, e ambedue potevano raggiungere insieme la meta. E Lucifero si servì di questo secondo essere conoscendo la sua volontà indebolita, e attraverso questa sperava di giungere alla meta.
La prova di volontà doveva essere pretesa dalla prima coppia d’uomini, e per questa prova dovevano poter agire anche le forze avverse, perché anche Lucifero lottava per le sue creature a cui non voleva rinunciare, benché erano anche Mie. Il suo piano gli riuscì, ma non Mi impediva comunque di dare nel seguito sempre di nuovo la possibilità a innumerevoli esseri di trasformarsi negli uomini su questa Terra e di arrivare a un grado di maturità sempre più alto, benché attraverso la caduta della prima coppia d’uomini le Porte nel Regno della Luce rimanevano chiuse fino alla venuta di Gesù Cristo.
La Redenzione degli esseri spirituali era rimandata dal primo peccato, ma non sospesa, perché quello che il primo uomo non riuscì a fare, lo ottenne l’Uomo Gesù. Lui era più forte del Mio avversario, perché Lui Si serviva della Mia Forza. Lui era e rimaneva unito con Me attraverso l’Amore e fece liberamente ciò che il primo uomo non aveva adempiuto come Comandamento. Lui Si è sottoposto totalmente alla Mia Volontà e dimostrò la Sua dedizione a Me attraverso la Sua passione e morte sulla Croce. Sapeva della colpa primordiale e della ripetuta colpa dei primi uomini, e per estinguere questa colpa, per redimere gli uomini, Mi offrì un Sacrificio di Cui Mi accontentavo, un Sacrificio che aprì di nuovo la Porta nel Regno spirituale, la via verso di Me, e ora possono diventare beate tutte le Mie creature che Lo riconoscono come Figlio di Dio e Redentore del mondo.
Amen
Vertaler