De ongelovige kan geen geestelijk weten worden toegevoerd, omdat hij alles afwijst wat niet bewezen kan worden maar juist alleen geloof vraagt. Maar hij kan worden aangespoord om werkzaam te zijn in liefde, want alleen op de weg van de liefde kan hij tot geloof komen. Het hart van een ongelovige hoeft niet verhard te zijn, zodat hij dus heel goed werken van naastenliefde zal verrichten wanneer hem de noodtoestand van de medemens voor ogen wordt gebracht. Wanneer hij door een hem welgezinde medemens wordt aangespoord bij te dragen tot leniging van deze nood. Wanneer er een beroep wordt gedaan op zijn medeleven, op zijn hulpvaardigheid en zijn aardse toestand, die het hem mogelijk maakt te helpen.
De grootste verdienste van een mens, die zelf in liefde leeft, is de medemens aan te sporen werkzaam te zijn in liefde. Want daaruit kan dan ook een geloof voortvloeien, dat zonder liefde slechts een dood geloof is en dus niet veel waardevoller dan ongeloof. Zolang een mens aan de nood van de medemens voorbijgaat, kan hij ook als ongelovige worden beschouwd, ofschoon hij zichzelf gelovig noemt. Pas wanneer bij de mens de wil om te geven doorbreekt, wanneer hij tracht de medemens gelukkig te maken of leed van hem af te wenden, wanneer hij helpen wil, is hij ook in staat een hem aangeboden weten aan te horen en er een standpunt over in te nemen. En dan is het dus pas mogelijk in hem een geloof te laten opleven aan een geestelijk rijk, dat zich buiten het aardse rijk bevindt.
Daarom is het vergeefse moeite een ongelovig mens verstandelijk te willen overtuigen, dus hem een geestelijk weten voor te houden en hem te willen overreden het aan te nemen, omdat een mens zonder liefde hiertoe niet in staat is. Daarentegen kan hem wel de goddelijke leer van de liefde voorgehouden worden en de uitwerking ervan geloofwaardig worden gemaakt, wanneer zo’n leven in liefde wordt voorgeleefd en ook op zijn hart een beroep wordt gedaan om deel te nemen aan het lenigen van de nood van de medemens. Wanneer hij eerst wordt aangespoord van zijn overvloed weg te geven, tot hij er dan zelf een diepe vreugde in vindt goed te doen. En dan is hij ook al gewonnen. Dan neemt zijn weerstand tegen geestelijk weten af. Hij wordt in zijn ongeloof aan het wankelen gebracht. Hij begint over zijn leven na te denken en neemt gewilliger aan wat een geloof vooropstelt. Hij zal leren geloven omdat hij nu door de liefde daartoe in staat is geworden.
Amen
VertalerAl miscredente non può venir guidato nessun sapere spirituale, perché rifiuta tutto ciò che non può essere dimostrato, che però richiede appunto soltanto la fede. Ma può essere stimolato all’agire d’amore, perché può giungere alla fede solamente sulla via dell’amore. Anche il cuore di un miscredente, se non è già totalmente indurito, può svolgere ugualmente delle opere d’amore per il prossimo, quando gli viene presentato davanti agli occhi la situazione di miseria del prossimo, quando viene stimolato da un prossimo a lui ben disposto, a contribuire al lenimento di questa miseria, quando si fa appello alla sua compassione, alla sua disponibilità d’aiutare e di aiutare secondo la sua situazione terrena che glielo rende possibile. E’ il merito più grande di un uomo che vive lui stesso nell’amore, di spronare il prossimo all’agire nell’amore, perché da ciò può sorgere anche una fede, che senza l’amore è comunque soltanto una fede morta e quindi non più preziosa della miscredenza. Finché un uomo passa oltre alla miseria del prossimo, può anche essere considerato come miscredente, benché chiami sé stesso credente. Solo quando irrompe nell’uomo la volontà di dare, quando cerca di rendere felice il prossimo oppure tende ad evitargli della sofferenza, quando vuole aiutare, allora è anche in grado di ascoltare un sapere che gli viene offerto e di prenderne posizione, e soltanto allora è possibile di far vivere in lui una fede in un Regno spirituale che esiste al di fuori del regno terrenoPerciò è un vano sforzo d’amore, voler convincere intellettualmente un uomo miscredente, quindi sottoporgli un sapere spirituale e voler convincerlo di accettarlo, perché un uomo senza amore non ne è capace. Mentre gli può invece essere presentato l’Insegnamento divino dell’amore e venir reso credibile il suo effetto, quando viene vissuto d’esempio una tale vita d’amore e quando si fa appello anche al suo cuore di prendere parte al lenimento della miseria del prossimo, se dapprima viene stimolato di dare della sua ultra abbondanza, finché lui stesso ne trova una felicità nel fare del bene. Allora è già conquistato, allora diminuirà sempre di più la sua resistenza verso il sapere spirituale, viene scosso nella sua miscredenza, comincia a riflettere sulla sua vita ed accetta più volenteroso ciò che premette una fede, imparerà a credere, perché attraverso l’amore ora ne è diventato capace.
Amen
Vertaler