De ontzaglijk verre verwijdering van hem die zich eens tegen Mij, de alles leven gevende Kracht, verhief, heeft ook de uitwerking van kracht enorm verkleind. En zo heeft het geestelijke dat eens vol leven en kracht was, zichzelf van de kracht beroofd en uiteindelijk zich tot de hardste substantie gevormd, omdat ook de geestelijke substantie verhardt als ze in deze eindeloos verre verwijdering van Mij niet meer wordt aangeraakt door de kracht van mijn liefde. Het gebeuren van de verharding van geestelijke substantie heeft hetzelfde te betekenen als het ontstaan van aardse materie, die door mijn wil tot vorm werd. De gehele schepping is in diepste grond zo'n verharde stubstantie, geestelijke kracht die eens van Mij is uitgegaan, die echter als iets hoogst volmaakt wezenlijks van Mij uitging. Dit wezenlijke werd in zijn volmaaktheid voortdurend doorstraald met de kracht van mijn liefde en daardoor, net als Ik, in staat onbeperkt te scheppen en te werken.
Ik ben de Oerbron van alle kracht en van deze krachtbron is al het bestaande afhankelijk. Er bestaat niets buiten Mij wat zelfstandig over kracht beschikt, en een loslaten van Mij en mijn kracht betekende dus ook totaal vergaan daar er van geen enkele andere zijde een toevoer van kracht mogelijk zou zijn. Maar een losmaken van Mij is ook onmogelijk, omdat mijn kracht eeuwig niet kan vergaan en ook eeuwig niet deelbaar is. Doch zich eindeloos ver van Mij verwijderen kan dat wat uit mijn kracht is voortgekomen, en verwijdering betekent dat de kracht aan uitwerking verliest dus dat wat zich heeft verwijderd als het ware onbeweeglijk blijft en zich verdicht tot vaste substantie, tot materie, wat dus verharde geestelijke substantie is, welke het vermogen werkzaam te zijn ontbreekt omdat ze uit het bereik van de krachtuitstraling van mijn liefde is gestapt.
Dit dus is het lot van het van Mij afgevallen geestelijke, dat op de verste afstand van Mij staat en toch eeuwig onvergankelijk is. Dit alles is in de diepste grond toch iets wezenlijks, dat eens in hoogste graad in staat was te denken, inzicht had en een vrije wil en toch door zijn val al deze bewijzen van goddelijkheid verloor. In ontelbare partikeltjes werd dit geestelijk wezenlijke door mijn wil opgelost om in een door Mij als succesvol ingezien genezigngsproces langzaam weer samen te komen wanneer een bepaalde rijpheids- of louteringsgraad bereikt is. Ik kluisterde dus het wezenlijke dat eens vrij geschapen werd door de wil van mijn eerstgeschapen wezen met gebruikmaking van mijn kracht. Maar hoe verging het dit eerstgeschapen wezen?
Dit wezen dwaalt sedert zijn val als krachtvonk overal heen en probeert met de hem overgebleven kracht al datgene aan te stralen wat mijn wil hem heeft afgenomen, maar niet om het tot leven te brengen, integendeel, om zijn kracht te vergroten opdat deze Mij zelf, dat wil zeggen mijn kracht zal overtreffen. Het door mijn wil gekluisterde reageert niet op dit aanstralen, juist omdat dit hem geen leven geeft. Zodra het echter weer tot wezen is geworden na een eindeloos lange gang door de schepping, wanneer al die afzonderlijke partikeltjes weer zijn samengekomen en zich nu als één geheel belichaamt in de menselijke vorm en daardoor het zelfbewustzijn weer terugkrijgt, reageert het ook weer op de pogingen van dat eerstgeschapen wezen, de aan Mij vijandige geest. Het laat zich door de vonk zand in de ogen strooien, want deze vonk geeft geen licht. Integendeel, het is slechts een schijnlicht dat het oog verblindt om het zo helemaal te verduisteren, zoals ook zijn kracht ineffectief werd door de afval, door de eindeloos verre verwijdering van Mij. Zijn wezenlijke zijn is echter gebleven, het heeft het zelfbewustzijn niet verloren en daarom kan het nog inwerken op het eveneens zelfbewuste, dus de mens helemaal met zijn wezenheid vervullen zonder echter daardoor aan maar een mens gebonden te zijn.
Hij kan dus overal zijn invloed uitoefenen waar mensen zijn die zich door middel van hun wil naar hem keren door hun gezindheid en dus zijn kracht door aaneensluiting met hem vergroten. Hij gebruikt zijn hem overgebleven kracht alleen nog om werkzaam te zijn tegen Mij, hij tracht ze voortdurend te vergroten met behulp van de mensen die zich aan hem overgeven. Dus is deze vijandige geest wel heel openlijk aan het werk, hij kan ook heel duidelijk een mens geheel beheersen, maar slechts zolang deze de wilsproef op aarde moet afleggen.
Heeft hij nu zijn doel bereikt dat hij de mensen voor zich heeft gewonnen, dan heeft hij echter weer alleen de verharding van geestelijke substantie bevorderd en zich van zijn kracht ontdaan, zodat hij zelf als het ware geheel levenloos is, zodra hij zich niet meer aan mensen kan vastklampen die hem levenskracht schenken. En dit is het geval wanneer er een verlossingsperiode ten einde loopt, wanneer hij het grootste deel der mensen in de diepte heeft getrokken, en die andere Mij geheel en al zijn toegedaan. Dan is hij zelf van zijn kracht beroofd, dan is hij ook in een gekluisterde toestand. Hij ligt zolang in ketens, tot hij weer bij mensen dezelfde pogingen kan ondernemen, tot de mensen zelf weer in de toestand zijn dat ze zijn kracht versterken, tot ze hem als het ware zelf de ketenen losmaken door hun verkeerde wil die weer gericht is op de materie, die de wil van mijn tegenstander weer volgt en zo dus zijn machtspositie weer verbetert, wat in elke verlossingsperiode steeds duidelijker wordt hoe dichter het naar het einde toeloopt. Daarom zal elke verlossingsperiode met vredevolle harmonie, met een waar paradijs op aarde beginnen en eindigen met satanische werkzaamheid, zolang tot mijn tegenstander ook het laatste wezenlijke ontrukt is, tot hij zelf zo krachteloos is dat hij naar kracht uit Mij verlangt, tot hij zelf naar Mij zal terugkeren in zijn vaderhuis dat hij eens vrijwillig heeft verlaten.
Amen
VertalerMimoriadne veľká vzdialenosť od Mňa tomu, ktorý sa kedysi vzbúril proti Mne, sile, ktorá všetko oživuje, tiež ohromne znížila účinok sily, a tak duchovná substancia (hmota), ktorá bola kedysi plná života a sily, sa zbavila sily a nakoniec sa zmenil na najtvrdšiu látku, pretože aj duchovná látka stvrdne (spevnie), ak je tak nekonečne vzdialená odo mňa, že už nie je ovplyvnená silou Mojej lásky. Proces stvrdnutia duchovnej hmoty je jednoznačný vzniku pozemskej matérie, ktorá bola sformovaná vďaka Mojej vôli. Celé stvorenie je teda v podstate takou stuženou látkou, Moja kedysi vyžarovaná duchovná sila, ktorá napriek tomu vyšla odo Mňa ako niečo, čo je vo svojej podstate mimoriadne dokonalé.... Táto dokonalá duchovná látka bola neustále preniknutá silou Mojej lásky, a teda schopná tvoriť a pracovať bez obmedzenia ako Ja.
Ja som pôvodný zdroj sily a všetko, čo existuje, závisí od tohto zdroja sily. Nič oddelené od Mňa neexistuje so samostatnou silou, ktorú by malo k dispozícii, a preto oddelenie od Mňa a Mojej sily tiež znamená úplnú dezintegráciu (rozpadnutie), pretože nie je možné získať prítok sily odkiaľkoľvek inde. Nie je však možné ani oddelenie od Mňa, pretože Moja sila nemôže prestať naveky a je tiež večne nedeliteľná; ale to, čo vyplynulo z Mojej sily, je schopné sa dištancovať (vzdialiť) nekonečne ďaleko a vzdialenosť znamená, že sila stráca svoj účinok, takže ďaleko odstránená látka zostáva nehybná a zhusťuje sa na pevnú látku, na matériu, ktorá je takto spevnená duchovná látka bez schopnosť byť aktívnya, pretože opustil pole vyžarovania sily Mojej lásky.
Toto je teda osud padlej duchovnej substancie, ktorá je od Mňa najvzdialenejší a napriek tomu večne neprestane existovať.... Napriek tomu je to v podstate niečo, čo kedysi bolo inteligentné do najvyššej miery, s vedomím a slobodnou vôľou, a pritom v dôsledku svojho pádu stratila všetky dôkazy o svojej božskosti. Prostredníctvom Mojej vôle sa tieto duchovné bytosti rozpustili (rozložili) v nespočetné miniatúrne častice, aby sa postupne znova spojili po dosiahnutí určitého stupňa zrelosti alebo očistenia pomocou procesu uzdravenia, ktorý Som uznal za úspešný.... Tak som zviazal kedysi slobodných duchov, ktoré boli vytvorené mojou prvou stvorenou bytosťou a použitím Mojej sily.... Ale čo sa stalo s touto prvou stvorenou bytosťou?
Od svojho pádu sa táto bytosť túlala sem a tam ako iskra sily, ktorá sa snažila využiť svoju zostávajúcu silu na osvietenie všetkého, čo mu Moja vôľa odobrala.... nie aby to oživil, ale aby zvýšil svoju vlastnú silu, aby prekonal Mňa Samého, to jest Moju silu.... Duchovná substancia obmedzená Mojou vôľou nereaguje na toto osvietenie (ilumináciu) jednoducho preto, že mu nedáva život.... Ale akonáhle sa stane bytosťou po nekonečne dlhej ceste cez stvorenie, keď sa jednotlivé maličké častice opäť zhromaždili a ako celok sa stelesňujú v ľudskej podobe a tým znovu získajú svoje sebavedomie, bude znova reagovať na snahy prvého stvorenia, Mojho protikladného ducha. Dovolí si byť oslepená tou iskrou, pretože táto iskra nesvieti, je to iba klamlivé svetlo, ktoré oslepuje oko, aby úplne zakrylo jeho pohľad.... rovnako ako jeho sila sa stala neúčinnou kvôli odpadnutiu, kvôli nekonečne veľkej vzdialenosti odo Mňa. Jeho podstata však zostáva, nestratil svoje sebauvedomenie, a preto je stále schopný ovplyvňovať rovnako sebauvedomené bytosti, takže jeho podstata môže dôkladne preniknúť do ľudskej bytosti bez toho, aby bola obmedzená iba na jednu ľudskú bytosť.
Preto je schopný uplatniť svoj vplyv všade, kde sa ľudia úmyselne obracajú k nemu kvôli ich náklonosti a ktorí tak zvyšujú jeho silu prostredníctvom zjednotenia s ním.... On svoju pozostalú silu využíva iba na to, aby pracoval proti Mne, neustále sa ju snaží povýšiť pomocou ľudí, ktorí sa mu podrobia. Tento protikladný duch je teda celkom očividne aktívny, je tiež schopný celkom jasne ovládnuť človeka, ale iba dovtedy, kým osoba má vykonať skúšku vôle na Zemi....
Ak dosiahol svoj cieľ získať ľudí pre seba, potom iba napomohol zatvrdeniu duchovnej substancie a stratil svoju silu, takže aj on sám bude úplne bez života, len čo sa už nebude môcť držať ľudí ktorí mu poskytujú energiu ich života.... A to je prípad, keď sa blíži koniec obdobia Spásy, keď on vtiahne väčšinu ľudí do priepasti a ostatní sú mi úplne oddaní. Potom on sám bude úplne zbavený svojej sily, potom bude tiež v obmedzenom stave, bude pripútaný.... kým nebude schopný pokúšať ľudí rovnakým spôsobom ešte raz, kým sa ľudia nedostanú k stavu, aby zvyšovali jeho silu, až kým oni viac alebo menej znova uvoľnia jeho putá ako následok svojej pochybnej vôli vôči matérie, ktorá sa podriaďuje vôle Môjho protivníka, a teda ešte raz zvyšuje jeho moc, čo sa stáva stále viac zjavné v každom období Spásy, čím viac sa on približuje ku Koncu. Z tohto dôvodu každé obdobie Spásy začne v pokojnej harmónii ako pravý raj na Zemi a končí satanskou činnosťou, až kým nebude od môjho protivníka odňatá aj posledná duchovná bytosť, kým nebude on sám taký natoľko slabý, že požiada o silu od Mňa.... kým sa sám ku Mne nevráti do domu svojho Otca.... ktorý kedysi opustil z vlastnej slobodnej vôle.
ameŇ
Vertaler