Tussen mensen bestaan er vaak verborgen betrekkingen waarvoor u zelf geen verklaring kunt vinden en waaraan de samenstelling van de ziel ten grondslag ligt. Want de zielen kunnen door de aard van hun samenstelling geheel soortgelijke zielen ontmoeten, en deze gelijksoortigheid laat een gevoel van verwantschap in de mens bovenkomen, dat hij echter met zijn verstand niet kan verklaren. En daarom kunnen zulke opwellingen van het gevoel ook nooit wetenschappelijk uitgevorst worden, maar zijn het alleen geestelijke gevoelens die tot uitdrukking komen en waarvan de oorzaak ook alleen maar geestelijk duidelijk kan worden gemaakt.
In iedere ziel is wel de hele schepping begrepen, maar zoals ook de schepping in haarzelf de meest verschillende werken laat zien, zoals ook de dierenwereld blijk geeft van een onvoorstelbare veelvormigheid, zo zijn ook de mensenzielen, ieder op haar eigen wijze, verschillend, omdat de samenstelling van iedere ziel een andere is, wat ook de verschillen tussen de mensen begrijpelijk maakt, die ondanks uiterlijk ongeveer dezelfde vorm, naar hun karakter en gevoel van elkaar afwijken en aan deze verschillen juist ook te herkennen zijn. Maar er kunnen ook zodanige zielen elkaar tegenkomen tijdens hun leven op aarde die een duidelijke overeenkomst te zien zouden kunnen geven wanneer de mens geestelijk zou kunnen waarnemen, want de vorm en de aard van de ziel is alleen met geestelijke ogen waarneembaar. Maar de zielen zelf worden hun verwantschap gewaar en voelen zich daarom buitengewoon tot elkaar aangetrokken, wat echter niet verwisseld mag worden met zuiver lichamelijke aandrang naar een verbintenis.
De psychische saamhorigheid is herkenbaar aan duidelijke overeenstemming in het denken en gevoelen van de mensen, in harmonie op geestelijk gebied en hetzelfde streven, in een gevoel van verbondenheid met elkaar die lichamelijk niet tot uitdrukking hoeft te worden gebracht.
Deze zielen zijn op elkaar afgestemd, ze bestrijden elkaar niet en zijn steeds bereid elkaar te helpen, ze bespeuren hun gelijkheid en zijn geneigd te geloven een gemeenschappelijk eerder leven geleid te hebben, en toch zijn het slechts zielenpartikeltjes die in dezelfde verhouding zijn samengevoegd, die tot deze harmonie leiden en hoeven niet beslist verbonden te zijn geweest.
Doch eens hoorden ze tot dezelfde kring van gevallen engelen en zijn dezelfde weg van ontwikkeling gegaan, die ook dezelfde tijdsduur heeft omvat, om welke reden het streven om bij elkaar te zijn te verklaren is. Want eenzelfde ontwikkelingsgang vormt ook de zielen hetzelfde, en komen nu zulke zielen elkaar tegen tijdens hun leven op aarde waarin ook het ik-bewustzijn ontwikkeld is, dan komen ook de eerste tekenen van een herinnering aan vroeger in hen op, echter zo zwak dat ze slechts vaag een bepaald verband vermoeden dat ze echter voor zichzelf vaak verkeerd verklaren.
In het aardse leven is de ziel de herinnering aan vroeger van haar eerdere stadia afgenomen, toch zijn er voor haar gevoelens gebleven. Dezelfde zielensubstanties herkennen elkaar omdat ze zich in dezelfde verhouding hebben geïntegreerd in het geheel, en dit herkennen kan de mensen dan bewust worden en nu het verwantschapsgevoel wekken. De ziel van de mens is zo wonderbaarlijk kunstig samengevoegd en er kunnen in haar, zoals op een kostbaar instrument, ontelbare tonen weerklinken.
Een harmonische samenklank nu klinkt als één toon en is al een genot vooraf van de band van gelijkgestemde zielen in het hiernamaals, waar het voortdurende aaneensluiten met het gelijke geestelijke tot de gelukzaligheid in het geestelijke rijk hoort, dat dus al op aarde kan beginnen, echter alleen maar een ervaring is van de zielen, maar niet van het lichaam.
Let er echter wel op dat de banden tussen zielen van een geheel andere aard zijn dan de lichamelijke betrekkingen, dat de harmonie van de zielen een totaal andere grondslag heeft en niet op een samenleven als mens tijdens een vroegere ontwikkeling is terug te voeren, want zelfs als deze aanname juist zou zijn, dat zielen uit een vroegere belichaming weer samen komen, hebben de gevoelens van een harmonie van de zielen een totaal andere grond en bovenstaande uitleg zou steeds een verkeerde conclusie zijn.
Toch zal eens iedere ziel haar partner vinden, maar steeds dan als vervollediging van haar "ik", ofschoon iedere ziel apart de individualiteit behoudt. Maar dan heeft de ziel al een andere trap van ontwikkeling bereikt dan op aarde en dan zal ze ook zo ver in het weten zijn binnengegaan dat ze elke samenhang kan herkennen en dat ze geestelijk kan zien wat haar op aarde niet begrijpelijk gemaakt zou kunnen worden. En de vereniging van zielen die elkaar aanvullen is onbeschrijflijk gelukkig stemmend en geeft de zielen ook meer kracht om te arbeiden en dus om hun taak te vervullen in het geestelijke rijk, en steeds meer en meer streven de zielen naar de aaneensluiting met GOD en vinden nu in deze vereniging de hoogste gelukzaligheid die nooit zal eindigen.
Amen
VertalerEsistono sovente dei vincoli segreti tra gli uomini, che loro stessi non si possono spiegare e che hanno il loro motivo nella costituzione dell’anima. Perché le anime mediante il genere della loro formazione, possono incontrare delle anime del tutto simili, e questa somiglianza fa sorgere nell’uomo un sentimento di parentela, che però non è in grado di spiegare con il suo intelletto. E perciò tali moti di sentimento non possono essere mai sondati scientificamente, ma sono semplicemente delle sensazioni spirituali che si manifestano e la cui origine può essere anche soltanto spiegata spiritualmente.
In ogni anima è ben compresa l’intera Creazione, ma come anche la Creazione comprende in sé le Opere più differenti, come anche il mondo animale fa riconoscere una inimmaginabile molteplicità, così anche le anime degli uomini sono diverse nel loro genere, perché la composizione è diversa in ogni anima, che, malgrado la formazione esteriore approssimativamente simile, deviano caratterialmente e sentimentalmente, che sono appunto riconoscibili in questa diversità.
Si possono tuttavia incontrare anche tali anime nella vita terrena che dimostrerebbero una evidente somiglianza, se l’uomo fosse in grado di vedere spiritualmente, perché la forma e la specie dell’anima è percepibile soltanto con gli occhi spirituali. Ma le anime stesse percepiscono la loro parentela e perciò si sentono straordinariamente attratte reciprocamente, che però non è da confondere con il puro istinti corporeo per un collegamento. L’appartenenza animica è riconoscibile nell’evidente sintonia del pensare e percepire degli uomini, nell’armonia sul campo spirituale e nello stesso tendere, in un sentimento dell’unione reciproca, che non ha bisogno di essere manifestata corporalmente.
Queste anime sono in sintonia, non si combattono e sono sempre pronte ad aiutarsi a vicenda, sentono la loro uguaglianza e tendono a credere di aver condotto una vita comune antecedente e malgrado ciò, sono soltanto le particelle dell’anima assemblate nello stesso rapporto, che danno il risultato a questa sintonia, e non è indispensabile che siano state unite. Una volta però appartenevano alla stessa cerchia degli angeli caduti ed hanno percorso lo stesso cammino dello sviluppo, che comprendeva anche la stessa durata di tempo, per cui si spiega il tendere reciproco. Perché lo stesso percorso di sviluppo forma anche le anime nello stesso modo, e se ora tali anime s’incontrano nella vita terrena, in cui è anche sviluppata la consapevolezza dell’io, allora si manifestano in loro anche i primi segni della reminiscenza, ma così debole, che presume soltanto un certo collegamento, che però sovente si spiega in modo sbagliato.
Nella vita terrena all’anima è stata tolta la reminiscenza sui suoi stadi antecedenti, ma ciononostante le sono rimaste le sue sensazioni. Le stesse sostanze animiche dell’anima si riconoscono, perché si sono allineate nello stesso rapporto nel Tutto, e questo riconoscere può diventare consapevole all’uomo ed ora risvegliare la sensazione di parentela. L’anima dell’uomo è così meravigliosamente assemblata, e possono risuonare in lei innumerevoli suoni, come su un prezioso strumento. Un accordo può ora risuonare come un suono ed è già una pregustazione al legame delle anime in sintonia nell’aldilà, dove la costante unificazione dello stesso spirituale fa parte della Beatitudine nel Regno spirituale, che quindi già sulla Terra può avere il suo inizio, ma è semplicemente una vicissitudine delle anime, ma non del corpo.
Questo sia ben inteso, che dei legami animici sono di specie totalmente diverse dai legami corporei, che l’armonia delle anime ha dei fondamenti del tutto diversi e non è da ricondurre ad una vita in due come esseri umani in un precedente sviluppo, perché persino dove questa supposizione fosse giusta, che delle anime si incontrano di nuovo da una precedente incorporazione, le sensazioni di un’armonia delle anime è da motivare in modo totalmente diverso, e quella spiegazione sarebbe sempre una conclusione sbagliata. Ogni anima troverà bensì una volta il suo partner, ma poi sempre come completamento del suo io, benché ad ogni anima rimanga la sua individualità. Ma allora l’anima ha già raggiunto un altro gradino di sviluppo che sulla Terra, ed allora sarà anche penetrata nel sapere fino al punto da poter riconoscere tutti i collegamenti e che può contemplare spiritualmente ciò che sulla Terra non le avrebbe potuto essere reso comprensibile. E l’unificazione di anime che si completano, è indescrivibilmente beatificante e fornisce anche più Forza alle anime per l’agire e quindi per l’adempimento del loro compito nel Regno spirituale, e le anime tendono sempre di più all’unificazione con Dio, per trovare ora in questa unione la più sublime felicità e Beatitudine che non finiranno mai.
Amen
Vertaler