Vergelijk Kundgabe met vertaling

Meer vertalingen:

De kracht van het geloof is genade, die echter pas werkzaam wordt door de wil

De genade van de almachtige God is in de eindtijd buitengewoon goed merkbaar, wanneer de mensen aards worden overmeesterd door nood die bijna ondraaglijk schijnt. En wie zich maar in zijn hart tot Hem wendt, zal door Zijn Liefde worden vastgepakt en met Zijn genade vervuld. De rechtvaardige mens die zich voor God uitspreekt, zal toenemen in inzicht. En dit inzicht is alleen al een genade, want ze bezorgt de mens standvastigheid in het geloof, en daaruit voortvloeiend kracht om weerstand te bieden. De mens die een beroep doet op de genade Gods, zal zich niet meer zwak voelen. Hij zal bewust leven in de hoop op spoedige redding uit de nood.

Standvastigheid in het geloof is een genade. Want de mens zal zelf in deze grote nood van de eindtijd niet meer zo aan zichzelf werken, dat hij vanzelf een versterkt geloof krijgt. Maar God ziet de naar Hem gekeerde wil en helpt ook daar waar de mens zwak is. Hij legt hem een geloof in het hart dat onwankelbaar is en dat hem de laatste tijd op aarde zal laten verdragen. Hij legt hem het geloof in het hart, maar dat wil niet zeggen dat God willekeurig gelovig zal laten worden door Zijn genade. De geloofskracht is wel een genade, maar wordt alleen effectief bij hem die geloven wil en God om hulp vraagt in zijn zwakheid. Ieder mens zou waarlijk Gods genade en barmhartigheid kunnen ervaren, doch het stelt de Hem toegekeerde wil voorop, en deze is God te allen tijde dankbaar.

Het zal een tijd van nood zijn die u mensen op aarde zich nog niet kunt voorstellen. En de goede mensen zullen vrees voelen voor hun medemensen die ware duivels zijn geworden. In deze angst en vrees zullen ze zwak worden en smekend tot God roepen. Dan zullen ze Zijn genade duidelijk gewaarworden. Een vast vertrouwen en vrede zal hen vervullen en elke zwakheid zal voorbij zijn. Ze voelen Zijn aanwezigheid en geven zich vol vertrouwen over in de handen van God. Alleen de roep in geest en in waarheid is voldoende om de schenking van Gods genaden in de eindtijd te kunnen ondervinden. En vanaf dat moment gaan de mensen gemakkelijker hun weg, omdat ze voelen dat ze niet meer alleen gaan.

God te willen onderkennen en op Hem aan te sturen, maakt de mens ook tot vruchtgebruiker van de goddelijke genade. Dan kan hij niet zwak meer zijn. Dan beschouwt hij alles met de ogen van een wetende en in zijn hart komt die rust die als vrede in God kan worden aangeduid. Want voortdurend is hij nu in de geest met God verbonden. Voortdurend voelt hij de Vader naast zich. Voortdurend bemerkt hij Zijn kracht en macht, en hij weet dat het naar het einde loopt, dat elke dag hem verlossing kan brengen uit aardse nood, dat hij door een wonder gered wordt. Hij weet dat het komen van de Heer in de wolken het einde van zijn aardse nood betekent en hij verwacht het met een gelovig hart. Want zijn geloof heeft nu die kracht, die hem in staat stelt vol te houden en God trouw te blijven tot aan het einde.

Amen

Vertaler
Vertaald door: Gerard F. Kotte

Glaubenskraft ist Gnade, die aber durch den Willen erst wirksam wird....

Die Gnade des allmächtigen Gottes ist zur Endzeit ungewöhnlich spürbar, wenn sich der Menschen irdisch eine Not bemächtigt, die fast unerträglich scheint, und wer sich nur im Herzen an Ihn wendet, der wird von Seiner Liebe erfaßt und mit Seiner Gnade erfüllt werden. Es wird zunehmen an Erkenntnis der gerechte und sich zu Gott bekennende Mensch, und dieses Erkennen allein schon ist eine Gnade, verhilft sie dem Menschen doch zur Glaubensstärke und daraus folgend zur Widerstandskraft. Es wird sich der Mensch nicht mehr schwach fühlen, der die Gnade Gottes in Anspruch nimmt, er wird bewußt leben in der Hoffnung auf baldige Rettung aus der Not. Glaubensstärke ist eine Gnade, denn der Mensch selbst wird in dieser großen Not der Endzeit nicht mehr so an sich arbeiten, daß er von selbst zum verstärkten Glauben gelangt; doch Gott ersieht den Ihm zugewandten Willen und hilft dort auch, wo der Mensch schwach ist, er legt ihm einen Glauben ins Herz, der unerschütterlich ist und der ihm die letzte Zeit auf Erden ertragen lässet. Er legt ihm den Glauben ins Herz.... das soll aber nicht heißen, daß Gott wahllos gläubig werden lässet durch Seine Gnade. Die Glaubenskraft ist wohl eine Gnade, die aber nur wirksam wird an dem, der glauben will und Gott um Hilfe bittet in seiner Schwäche. Gottes Gnade und Barmherzigkeit könnte wahrlich jeder Mensch erfahren, doch den Ihm zugewandten Willen setzt es voraus, und dieser ist Gott erkenntlich zu jeder Stunde. Es wird eine Notzeit sein, die euch Menschen auf Erden noch nicht vorstellbar ist, und es werden die guten Menschen sich fürchten vor ihren Mitmenschen, die zu wahren Teufeln geworden sind. In dieser Angst und Furcht werden sie schwach werden und bittend zu Gott rufen. Dann werden sie Seine Gnade offensichtlich spüren, es wird sie eine Zuversicht und ein Friede erfüllen, und jede Schwäche wird vorüber sein.... Sie fühlen Seine Gegenwart und geben sich vertrauensvoll in die Hände Gottes. Nur der Ruf im Geist und in der Wahrheit genügt, um Gottes Gnadenzuwendung in der Endzeit erfahren zu können, und von Stund an gehen die Menschen leichter ihren Weg, weil sie es spüren, daß sie ihn nicht mehr allein wandeln.... Gott erkennen zu wollen und Ihm zuzustreben macht den Menschen auch zum Nutznießer göttlicher Gnade, dann kann er nicht mehr schwach sein, dann betrachtet er alles mit Augen des Wissenden, und in sein Herz kehrt jene Ruhe ein, die als Friede in Gott bezeichnet werden kann, denn ständig ist er nun im Geist mit Gott verbunden, ständig fühlt er den Vater neben sich, ständig spürt er Seine Kraft und Macht, und er weiß, daß es dem Ende entgegengeht, daß jeder Tag ihm Erlösung bringen kann aus irdischer Not, daß er durch ein Wunder gerettet wird.... Er weiß, daß das Kommen des Herrn in den Wolken seiner irdischen Not Ende bedeutet, und er erwartet es mit gläubigem Herzen, denn sein Glaube hat nun jene Kraft, die ihn befähigt, auszuharren und Gott treu zu bleiben bis zum Ende....

Amen

Vertaler
This is an original publication by Bertha Dudde