De aardse wereld en het geestelijke rijk staan tegenover elkaar, daarom zijn ook de eisen aan de mensen van zo tegenstrijdige aard. Nooit kan de mens beantwoorden aan de aanspraken van beide, hij moet onvoorwaardelijk voor een kant kiezen.
Het geestelijke rijk kan begrijpelijkerwijs alleen geestelijke goederen uitdelen en dit onder voorwaarden, die indruisen tegen de begeerten van de wereld, terwijl de wereld de mensen aardse schatten biedt. De wensen van de wereld staan echter de eisen van het geestelijke rijk in de weg, in zover ze lichamelijk genot en behagen op de voorgrond stelt en de ziel het streven naar dit geestelijke rijk moeilijk of zelfs geheel onmogelijk maakt. Want de ziel moet de eisen van het geestelijke rijk nakomen en het lichaam voor dezelfde verlangens zien te winnen, wat echter het opgeven van aardse verlangens met zich meebrengt.
Zodoende staan twee werelden tegenover elkaar, en de mens is voor de keuze gesteld voor welke wereld hij kiest. En steeds zal de ene wereld het prijsgeven van de andere eisen. Want steeds zal of het lichaam of de ziel zich moeten uitspreken, d.w.z. de ziel moet beslissen wat belangrijker is, haar eigen vorming of het welbehagen van het lichaam gedurende de tijd van het leven op aarde als mens. Het geestelijke rijk schenkt haar kostbare gaven die zij weliswaar als mens naar de volle waarde niet begrijpen kan. Die echter onvergankelijk zijn en voor de ziel een rijkdom betekenen die zij in het geestelijke rijk benutten kan voor haar eigen geluk.
De wereld biedt het lichaam ook wel schatten, maar deze zijn vergankelijk en kunnen niet meegenomen worden in het geestelijke rijk. Ze vergaan zoals het lichaam vergaat, wanneer de ziel het verlaat en van de aardse wereld heengaat naar het geestelijke rijk. En omdat de ziel op aarde alleen van Mijn rijk ontvangen kan, is zij dan in het geestelijke rijk arm aan goederen, wanneer zij de aardse wereld voorrang gaf. Daarentegen levert het vrijwillige prijsgeven van aardse goederen haar onvermijdelijk geestelijke bezittingen op, want zij geeft pas dan aardse dingen op als de liefde in haar werkzaam wordt - daar anders de begeerte naar aardse zaken overheersend is.
Waar de liefde echter ontwaakt is, streeft de ziel bewust of onbewust naar het geestelijke rijk, en zij schenkt dan geen aandacht aan aardse goederen.
Dus is de ziel van de mens voor de keus gesteld gedurende haar aardse leven de aardse wereld, of het geestelijke rijk tot doel van haar streven te maken.
En naar gelang haar beslissing is, is ook haar lot in het geestelijke rijk. Waar zij binnen gaat als de proeftijd op aarde voor haar afgelopen is en waar dan geestelijke rijkdom of armoede, zaligheid of 'n betreurenswaardige toestand haar wachten. Maar de zaligheid vereist het overwinnen van alles wat aan de wereld toebehoort, en dus vergankelijk is.
Amen
VertalerO mundo terreno e o reino espiritual estão em oposição um ao outro e, portanto, suas exigências ao ser humano também são de natureza oposta, e o ser humano nunca pode atender a ambas as exigências, mas ele deve se submeter incondicionalmente às exigências de um mundo. O reino espiritual só pode, compreensivelmente, distribuir bens espirituais, e isto sob condições que contradizem o desejo do mundo, enquanto que o mundo oferece tesouros terrenos às pessoas que cumprem o seu desejo. O desejo do mundo, porém, opõe-se às exigências do reino espiritual, na medida em que coloca em primeiro plano os prazeres físicos e o conforto físico e torna difícil ou completamente impossível o esforço da alma pelo reino espiritual. Pois a alma deve satisfazer as exigências do reino espiritual e fazer o corpo inclinado ao mesmo desejo, mas isso requer o abandono dos desejos terrenos. E assim dois mundos se enfrentam, e o ser humano é confrontado com a escolha de qual mundo escolherá. E um mundo exigirá sempre a devoção do outro mundo, o corpo ou a alma terão sempre de falar, ou seja, a alma tem de decidir se a sua própria formação é mais importante para ela do que o conforto do corpo durante toda a sua vida terrena como ser humano. O reino espiritual lhe fornece dons de um tipo delicioso que não pode medir em seu pleno valor como ser humano, mas que são eternos e significam uma riqueza para a alma que pode usar no reino espiritual para sua própria felicidade. O mundo certamente também oferece os tesouros do corpo, mas estes são transitórios e não podem ser levados para o reino espiritual. Eles passam como o corpo passa quando a alma passa do mundo terreno para o reino espiritual. E como só pode ser suprido por um reino na Terra, agora é pobre em bens no reino espiritual, se tiver prestado homenagem ao mundo terreno. A devoção dos bens terrenos em livre arbítrio lhe dá inevitavelmente a posse de bens espirituais, pois só renuncia aos primeiros quando o amor está ativo neles, caso contrário o desejo de bens terrenos é predominante. E onde o amor despertou a alma inconscientemente se esforça pelo reino espiritual e desconsidera os bens terrenos. E assim a alma do ser humano é confrontada com a escolha de fazer do mundo terreno ou do reino espiritual a meta da sua luta durante a sua vida terrena. E dependendo da sua decisão o seu destino no reino espiritual, no qual entra, é quando o período probatório na terra tiver expirado para ela.... Riqueza ou pobreza, felicidade ou um estado deplorável.... Mas a felicidade requer a superação de tudo o que é terreno, portanto, a felicidade.... transitória._>Amém
Vertaler