In Gods schepping bestaan er ontelbare werelden, waarvan het doel de positieve ontwikkeling van het geestelijke is, dat de weg naar God terug moet vinden. En ontelbare werelden zijn bijgevolg drager van dit geestelijke, dat - beantwoordend aan zijn toestand van rijpheid - deels materieel, deels geestelijk gebonden deze werelden bewoont. Er zijn niet alleen aards materiële scheppingen waaraan de taak is opgedragen het geestelijke te herbergen. Daar er verschillende graden van ontwikkeling zijn, heeft het geestelijke niet steeds de materie nodig, maar kan het ook in geestelijke scheppingen zijn positieve ontwikkeling voortzetten, zodra het de weg door de aardse materie is gegaan. Maar ook dan moet het geestelijke nog taken vervullen die willekeurige scheppingen nodig hebben, die zich voor het geestelijke oog presenteren en die onvergelijkelijk zijn in hun veelzijdigheid, aard en bestemming. Aan al deze scheppingswerken kan het geestelijke zich toetsen. Het kan zijn wil om lief te hebben tot daad laten worden, al naar gelang zijn volheid van kracht en licht. De geestelijke scheppingen zijn voor het geestelijke oog pas zichtbaar wanneer het wezen een bepaalde graad van rijpheid heeft. Tevoren bevindt het zich in werelden - wanneer het de aarde onrijp heeft verlaten - waarin het geen enkele schepping kan herkennen, omdat het om het wezen heen totaal donker is. Dus nemen met de toestand van rijpheid ook de scheppingswonderen toe, zodat het wezen eeuwigheden door steeds weer nieuwe scheppingen kan aanschouwen en hierdoor de oneindige liefde van God kan inzien. De geestelijke scheppingen zijn veel uitgebreider en voor het menselijk oog geheel onvoorstelbaar. Ze leggen voortdurend getuigenis af van de vormgevende wil van God, van Zijn liefde die voortdurend probeert Zijn schepselen gelukkig te maken, en van Zijn niet te overtreffen wijsheid. Ze zijn ook onverwoestbaar, echter op zich veranderlijk, omdat het geestelijke niet rust. Integendeel, het is voortdurend werkzaam. En geestelijke scheppingen zijn weer de uiting van kracht van volmaakte lichtwezens die voortdurend werkzaam zijn en scheppen om het nog onontwikkelde of in lage graad van rijpheid staande geestelijke, mogelijkheden te bieden om voort te gaan in de ontwikkeling. Geheel onrijp geestelijks heeft materiële scheppingen nodig. Doch vanaf een bepaalde graad van rijpheid zijn deze niet meer nodig, maar worden ze door geestelijke scheppingen vervangen, die echter het wezenlijke eveneens de mogelijkheid bieden tot het helderste licht te geraken. Hoe verder het wezen van God is verwijderd, des te harder is het omhulsel waardoor het is omgeven en des te materiëler is ook de schepping die het als bewoner is toegewezen. Heeft het wezen de aarde verlaten in dezelfde toestand waarin het ver van God verwijderd is, dan voelt het zich nog door dezelfde materiële schepping omgeven, ofschoon het geestelijke rijk nu zijn verblijfplaats is geworden. Deze scheppingen staan voor zijn geestelijk oog, omdat het verlangen ernaar nog zo groot is dat de ziel zelf in gedachten materiële zaken voor zichzelf schept en ze nu meent zich in deze op te houden. Het zijn dus geen geestelijke scheppingen die ontstaan zijn door de wil van God en van de lichtwezens. Integendeel, het zijn schijnscheppingen welke de ziel zichzelf voortovert door haar wil, die ze dus in werkelijkheid niet ziet met haar geestelijke oog, maar alleen in de herinnering aan de aarde voor haar geest laat ontstaan. Ze zal ook nooit van deze beelden kunnen genieten, omdat ze steeds verdwijnen zodra ze door het wezen gebruikt willen worden, zodat de ziel heel spoedig de vergankelijkheid van haar scheppingen beseft, wat de bedoeling ervan is. De geestelijke scheppingen daarentegen zijn onvergankelijk, alleen in voortdurende verandering. Dat wil zeggen: ze ontstaan steeds volmaakter voor het geestelijke oog van het wezen, hoe verder dit in volmaaktheid stijgt. Het zijn steeds weer nieuwe bouwsels die het mag aanschouwen, in onvermoede heerlijkheid getuigend van de liefde, wijsheid en almacht Gods. En toch ook weer aansporend om in liefde werkzaam te zijn, omdat al deze geestelijke werelden wezens bevatten die door het toesturen van kracht zich positief ontwikkelen en daarom op het op hem lettende lichtwezen aansturen, aangetrokken door de volheid van licht dat van die wezens uitstraalt. Materiële werelden zijn meestal zonder licht en hebben extra zorg van de lichtwezens nodig. Maar de zorg voor de bewoners van materiële werelden is een daad van erbarmen van de lichtwezens, waarin ook tegelijkertijd diepe vreugde is gelegen, omdat de liefde hen er onophoudelijk toe aanzet vol ontferming werkzaam te zijn. Geestelijke werelden stralen zelf licht uit, omdat hun bewoners ontvangers van licht zijn in verschillende graden van rijpheid. En daarom staan de geestelijke werelden in verbinding met de materiële werelden. Ze stralen hun licht uit naar oorden van duisternis, beantwoordend aan de bereidwilligheid van de bewoners om licht te ontvangen, en deze bewoners kunnen de geestelijke werelden waarnemen als stralende hemellichamen die in bepaalde banen draaien om het hemellichaam zonder licht. De lichtstraling vindt echter alleen geestelijk plaats en wordt dus alleen ervaren door de bewoners van de materiële wereld die verlangen naar licht en zich vormen als opnamevat door hun levenswandel. Pas in het geestelijke rijk is de lichtstraling zichtbaar voor het wezen dat in staat is geestelijk te schouwen door de rijpheid van zijn ziel. En zo zijn ontelbare scheppingen voortgekomen uit Gods wil om vorm te geven, die Zijn oneindige liefde liet ontstaan om het onvolmaakte geestelijke naar de volmaaktheid te voeren en het volmaakte geestelijke gelukkig te maken. En Zijn macht en heerlijkheid komt in al Zijn scheppingswerken tot uitdrukking. Het wordt evenwel pas in zijn totale grootte duidelijk zichtbaar voor het wezen dat in de sferen van het licht de gelukzaligheid geniet in de nabijheid van God te vertoeven en voortdurend door Zijn liefdeskracht doorstraald te worden.
Want dat is gelukzaligheid: Gods kracht en macht gewaar te worden, door Zijn liefde omvat te zijn en in gelijke wil met God werkzaam te mogen zijn tot in alle eeuwigheid.
Amen
VertalerEn la creación de Dios existen innumerables mundos, cuyo propósito es el desarrollo ascendente de lo espiritual, que debe encontrar su camino de regreso a Dios. Y, por lo tanto, innumerables mundo son portadores de este espiritual, que habita en estos mundos en parte atados materialmente y en parte en vínculos espirituales según su estado de madurez. No sólo son las creaciones materiales terrenales las que tienen la tarea de contener lo espiritual, sino que como existen diferentes grados de desarrollo, lo espiritual no siempre necesita la materia, sino que también puede continuar su desarrollo ascendente en las creaciones espirituales cuando haya pasado por las creaciones materiales. Pero incluso entonces, lo espiritual tiene que cumplir tareas que requieren creaciones que se presenten al ojo espiritual y que sean incomparables en su versatilidad, tipo y propósito. Lo espiritual puede probarse a sí mismo en todas estas obras de la creación; puede convertir su voluntad de amor en acción dependiendo de su plenitud de poder y luz.
Las creaciones espirituales sólo son visibles al ojo mental cuando el ser ha alcanzado un cierto grado de madurez. Antes de eso se encuentra en mundos.... siempre que haya dejado la Tierra inmadura.... en los cuales no pueden reconocer ninguna creación porque está completamente oscuro alrededor del ser. Así los milagros de la creación aumentan con el estado de madurez, para que el ser pueda mirar continuamente las nuevas creaciones por las eternidades y reconocer en ellas el amor infinito de Dios.
Las creaciones espirituales son mucho más abundantes y completamente inimaginables para el ojo humano. Proporcionan constantemente información acerca de la voluntad creadora de Dios, acerca de Su amor, que busca constantemente hacer felices a Sus criaturas, y acerca de Su sabiduría insuperable. También son indestructibles, pero cambiantes en sí mismos, porque lo espiritual no está en reposo, sino que está en constante actividad y las creaciones espirituales son nuevamente la expresión del poder de los seres de luz perfectos que constantemente están obrando y creando para dar oportunidades a lo espiritual subdesarrollado o sólo tiene un bajo grado de madurez para poder progresar en el desarrollo.
Lo espiritual completamente inmaduro necesita creaciones materiales; Sin embargo, a partir de un cierto grado de madurez, estas ya no son necesarias, sino que serán reemplazadas por creaciones espirituales, que también da a la esencia la oportunidad de alcanzar la luz más brillante. Cuanto más lejos está el ser de Dios, más dura es el caparazón que lo rodea y tanto más material es la creación a la que está asignado como habitante. Si el ser ha abandonado la Tierra en el mismo estado de alejamiento de Dios, entonces todavía se siente rodeado por la misma creación material, aunque el reino espiritual se haya convertido ahora en su lugar de residencia.
(23.07.1945) estas creaciones están ante su ojo mental porque el deseo por ellas es todavía grande que el alma crea cosas materiales para sí misma en pensamientos y ahora cree que se mueva en ellas. Entonces no son creaciones espirituales, creadas por la voluntad de Dios y de los seres de luz, sino que son estructuras de espuma que el alma misma se engaña haciéndose creer a través de su voluntad, que en realidad no ve con su ojo mental, sino que sólo deja surgir ante sus sentidos en memoria de la Tierra. Tampoco podrá disfrutar nunca de estas estructuras porque siempre desaparecen en cuanto quieren ser utilizadas por el ser, de modo que el alma reconoce muy pronto la fugacidad de sus creaciones, que es su propósito final.
Las creaciones espirituales, en cambio, son imperecederas, sólo que están en constante cambio, es decir, aparecen cada vez más perfectas ante el ojo mental del ser cuanto más se eleva en la perfección. Siempre hay nuevas creaciones que puede ver, testificando en una gloria inimaginable del amor, la sabiduría y la omnipotencia de Dios y, sin embargo, también estimulan la actividad amorosa, porque todos estos mundos espirituales albergan seres que se desarrollan más a través de la transmisión de fuerza y, por lo tanto, esforzándose hacia el ser de luz que contempla, atraída por la abundancia de luz que irradia de esos seres.
Los mundos materiales en su mayoría carecen de luz y requieren un mayor cuidado por parte de los seres de luz, pero el cuidado de los habitantes de los mundos materiales es un acto de misericordia por parte de los seres de luz, en el que al mismo tiempo también reside la felicidad, porque el amor impulsa constantemente que sean misericordiosos. Los propios mundos espirituales irradian luz porque sus habitantes son receptores de luz en diferentes grados de madurez. Y es por eso que los mundos espirituales están conectados con los mundos materiales; Emiten su luz a los lugares de oscuridad, correspondiente a la disponibilidad de recepción de los habitantes, quienes pueden ver los mundos espirituales como estrellas brillantes que orbitan alrededor de las estrellas sin luz. Sin embargo, la radiación de luz sólo ocurre espiritualmente y, por lo tanto, solo la sienten los habitantes del mundo material, quienes anhelan la luz y a través de su estilo de vida se moldean como recipientes de recepción.
Sólo en el ámbito espiritual la radiación de luz es visible para el ser que es capaz de ver espiritualmente a través de la madurez de su alma. Y así han surgido innumerables creaciones de la voluntad creadora de Dios, que Su amor infinito permitió surgir para llevar lo espiritual imperfecto a la perfección. Y Su poder y Su gloria se expresan en todas Sus obras de creación. Sin embargo, sólo se hace evidente en toda su grandeza para el ser que disfruta de la bienaventuranza de permanecer cerca de Dios en las esferas de luz y de ser inundado constantemente con Su poder de amor.... Porque eso es la bienaventuranza, de sentir la fuerza y el poder de Dios, de estar cautivado por Su amor y de poder obrar en la misma voluntad con Dios hasta toda la eternidad....
amén
Vertaler