Werkeloos blijft de ziel die geen kracht ontvangt. En deze werkeloze toestand kan niet anders verholpen worden dan door daden van liefde, waarvoor echter de wil bij de ziel ontbreekt wanneer zij zich in het hiernamaals in deze krachteloze toestand bevindt. Op aarde kan deze wil aangespoord worden door het Woord van GOD. Het kan de mens worden voorgesteld dat een werzaam zijn in liefde voor hem tot zegen is. En hij kan nu het Woord van GOD ter harte nemen, hij kan er over nadenken en uit eigen beweging besluiten werken van liefde te verrichten - want op aarde ontbreekt het hem niet aan kracht om dat wat hij wil tot uitvoering te brengen. En dan wordt de ziel geestelijke kracht gezonden en die ondersteunt haar in de ontwikkeling.
Maar anders is het in het hiernamaals waar de krachteloze ziel niets anders kan doen dan alleen willen. En het hangt er van af hoe deze wil is, of het wezen kracht krijgt toegevoerd. De ziel is dus in het hiernamaals afhankelijk van de hulp van rijpere wezens, terwijl de mens op aarde onafhankelijk van geestelijke krachten kan handelen al naar eigen goeddunken. Daarom mag de mens niet zorgeloos doorleven in de mening dat, als hij op aarde zijn doel niet bereikt, hij in het hiernamaals kan inhalen wat hij op aarde verzuimd heeft aan zijn ontwikkeling. Dit is een valse hoop die hem eens bitter zal berouwen, ofschoon de toestand in het hiernamaals niet geheel hopeloos blijft. Het zijn onuitsprekelijke kwellingen die de ziel door moet maken, en die zij op de aarde gemakkelijk kan voorkomen door serieus omhoog te streven.
Krachteloosheid is van onbeschrijfelijke troosteloosheid, het is een toestand die de ziel niet naar believen kan opheffen - daar zij op de liefde van andere wezens is aangewezen. En deze liefde is soms maar vaag te herkennen voor de ziel, en in overeenstemming met haar eigen liefde voor de zielen die evenals zij lijden.
Zodoende kan een liefdeloze ziel eeuwigheden in haar toestand van krachteloosheid moeten doorbrengen zonder dat een weldoend wezen haar nadert, als zij gestadig in eigenliefde volhardt. Als zij alleen aan zichzelf en aan haar lot denkt, en voor het lot van de zielen om haar heen geen medegevoel heeft. Haar kan volgens goddelijke wet niet anders geschonken worden dan zoals zij zelf aan andere zielen geeft, en haar eigenliefde is een belemmering voor de lichtwezens om haar te naderen en haar verlichting te brengen.
En omdat zij zelf niet bereid is te geven of te helpen, kan ook haar niet worden gegeven noch kan zij worden geholpen. En dat is het bitterste, dat de ziel nu ook niet het Woord van GOD kan worden overgedragen, dat haar uit haar geestelijke blindheid zou kunnen voeren. Want het Woord van GOD is licht en door haar liefdeloosheid is de ziel nog niet ontvankelijk voor licht. Op aarde daarentegen, wordt het Woord van GOD ook de liefdeloze mensen aangeboden - want dit is de genade die GOD aan de onverlosten op aarde geeft, die het kunnen aannemen of ook afwijzen al naar eigen goeddunken. Terwijl in het hiernamaals de genade van GOD alleen in zoverre dat wezen beroert, dat hem de keuze wordt gelaten te willen en liefdevolle gedachten in zich op te wekken, waarna hem dan evenzo kracht wordt gegeven.
Menige ziel is echter zo verhard dat zij niet in staat is liefdevolle gedachten te hebben, dan is het voor haar een ondraaglijke toestand die zij vanuit zichzelf niet kan beëindigen. Deze zielen zijn echter door andere lotgenoten omgeven aan wier lot hun liefde zich kan ontsteken - en daardoor kunnen zij voor zichzelf steeds een verbetering in hun eigen toestand tot stand brengen, zodra zij de liefde in zich laten ontluiken. Want reeds de zwakste wil om deze lotgenoten te helpen bezorgt hun kracht. En zodra zij aandacht schenken aan deze kracht worden zij ook actiever in het verrichten van liefdedaden, en de hulpverlening aan andere zielen geeft hun een innerlijk gevoel van blijdschap.
En dan is ook de toestand van krachteloosheid, de staat van volledige werkeloosheid overwonnen. Dan kan hun ook het Woord van GOD worden gebracht, d.w.z. wezens die onderwijzen kunnen in hun nabijheid komen en hun vertellen welke geboden GOD gegeven heeft en waarom deze vervuld moeten worden. Het onderwijzend werkzaam zijn van de lichtwezens moet nu beginnen opdat de onwetende zielen licht en kracht ontvangen, d.w.z. een kennis, die zij nu door kunnen geven in liefderijke zorg voor het lot van de lijdende zielen.
Maar eeuwigheden lang kunnen zulke krachteloze zielen gebrek moeten lijden. En toch is deze toestand gemakkelijk te voorkomen als de mens op aarde de gelegenheid gebruikt, om in een zekere rijpheid het hiernamaals in te gaan. Want dat verschaft hem licht en kracht en stelt hem in staat in het geestelijke rijk ook anderen gelukkig te maken.
Amen
VertalerA alma que não recebe força permanece inativa. E este estado de inatividade não pode ser remediado a não ser através de atividade amorosa, para a qual, no entanto, falta à alma a vontade se ela está neste estado de impotência no além. Na Terra, porém, isso pode ser estimulado através da Palavra de Deus. Pode ser apresentado ao ser humano que uma atividade de amor é uma bênção para ele, e então ele pode levar a Palavra de Deus a sério, pode pensar sobre ela e então decidir ser ativo no amor por si mesmo. Pois na Terra não lhe falta força para realizar o que ele quer. E então a força espiritual alcança a alma e promove o seu desenvolvimento. Mas é diferente no além, onde a alma impotente nada mais pode fazer do que apenas querer.... E o que é esta vontade depende de se a força é fornecida ao ser. Assim a alma no além está dependente da ajuda de seres mais maduros, enquanto o ser humano na Terra pode agir independentemente das forças espirituais, de acordo com a sua vontade. E por isso o ser humano não deve erroneamente permanecer despreocupado, na opinião de que, se não alcançar seu objetivo na Terra, pode compensar no além o que lhe faltou em seu desenvolvimento na Terra. Esta é uma esperança enganosa da qual ele se arrependerá amargamente um dia, embora o estado no futuro não permaneça totalmente desesperado. São agonias indescritíveis pelas quais a alma tem de passar e que pode facilmente evitar na Terra através de um esforço sério para cima. A impotência é algo indizivelmente desolador, é um estado que a alma não pode remediar à vontade, mas que depende do amor de outros seres. E esse amor, por vezes, só é reconhecível à alma, de acordo com o seu próprio amor pelas almas que sofrem. Assim, uma alma sem amor pode ter de passar eternidades na sua impotência sem ser abordada por um ser amoroso se continuar a persistir no amor-próprio, se apenas pensar em si mesma e no seu destino e não tiver compaixão do destino da alma que a rodeia. Segundo a lei divina, não pode ser pensado de outra forma que não seja pensando em outras almas, e seu amor próprio é um obstáculo para que os seres de luz se aproximem dele e lhe tragam alívio. E como ela mesma não está disposta a dar ou ajudar, ela também não pode ser dada ou ajudada. E isso é o mais amargo, que a Palavra de Deus também não pode ser transmitida à alma, o que poderia tirá-la de sua cegueira espiritual, pois a Palavra de Deus é luz, e a alma ainda não está receptiva à luz devido à sua falta de amor. Na Terra, porém, a Palavra de Deus também é oferecida a pessoas indignas, pois esta é a graça que Deus concede aos não redimidos na Terra, a qual eles podem aceitar, mas também rejeitar de acordo com a sua vontade. Enquanto que no além da graça de Deus só afeta o ser na medida em que ele é livre para querer e despertar pensamentos amorosos em si mesmo, e daí a força também lhe será transmitida. Mas algumas almas são tão endurecidas que são incapazes de amar os pensamentos, e então é um estado insuportável para elas, que não podem terminar por si mesmas. No entanto, essas almas estão rodeadas de companheiros de sofrimento cujo destino pode inflamar seu amor e, portanto, podem melhorar sua situação para si a qualquer momento, assim que deixam o amor surgir dentro de si. Pois mesmo a mais leve vontade de ajudar esses semelhantes que sofrem lhes dá força e, assim que prestam atenção a essa força, também se tornam mais ativos no seu trabalho de amor, e ajudar outras almas lhes dá felicidade interior, e então o estado de impotência, o estado de completa inatividade, é superado. Então a Palavra de Deus também pode ser-lhes transmitida, ou seja, os seres ensinantes podem aproximar-se deles e apresentar-lhes os mandamentos que Deus lhes deu e por que eles têm de ser cumpridos. A atividade docente dos seres de luz deve agora começar para que as almas ignorantes recebam luz e força, isto é, conhecimento que podem agora transmitir com amor, cuidando do destino das almas que sofrem. No entanto, tais almas fracas podem ter de viver em carência de eternidades, e este estado pode ser facilmente evitado se o ser humano na Terra fizer uso das oportunidades para entrar no além num estado de maturidade que lhe proporcionará luz e força e lhe permitirá ser felizmente activo no reino espiritual...._>Amém
Vertaler