Vergelijk Kundgabe met vertaling

Meer vertalingen:

Lichtsferen - Verschillende lichtsterkte - Kindschap Gods

In de geestelijke wereld zijn er veel onderverdelingen, veel graden van gelukzaligheid, die als stralingen van licht in de meest verschillende sterkten herkenbaar zijn en die overeenstemmen met de graad van rijpheid van de zielen.

Zodra het wezen, de ziel, het lichtrijk is binnengegaan, is geluk en gelukzaligheid haar deel, omdat het de uitstraling van Gods kracht in ontvangst kan nemen, wat altijd gelukzaligheid betekent, zelfs wanneer de ziel slechts in geringe mate kan worden bedacht in overeenstemming met haar rijpheid. Maar de gelukzaligheid neemt toe, beantwoordend aan het werkzaam zijn in liefde van het wezen, dat steeds een toenemen van zijn kracht, dus een vermeerderde doorstraling van de goddelijke liefde betekent.

En het wezen kan actief zijn zonder beperking. Het verkeert in een staat van leven, van vrijheid en voortdurende liefde, met voortdurende gebruikmaking van de kracht uit God, omdat de goddelijke kracht dit wezen aanhoudend toestroomt en het ontvangen van kracht een diep geluk in hem teweegbrengt. Maar het wezen is nu voortdurend actief. Het is weer werkzaam in liefde, doordat het de kracht verder leidt en ontelbare wezens daar gelukkig mee maakt en hun geestelijke vooruitgang bevordert en tegelijkertijd zichzelf tot steeds grotere volmaaktheid vormt, wat weer een vermeerderd schenken van kracht vanuit God tot gevolg heeft. En de lichtstralen die het wezen omgeven schitteren steeds meer.

Er bestaat geen begrenzing in het rijk van het licht. En lichtsferen zijn overal waar de wezens de graad van rijpheid hebben bereikt dat ze de goddelijke uitstraling in zich kunnen opnemen, dat ze doorstraald worden met Zijn liefdeskracht. Maar daar de volheid van de te ontvangen kracht beantwoordt aan de graad van rijpheid, zullen ook de lichtsferen verschillende lichtsterktes vertonen. Want hoe volmaakter het wezen is, des te dichter is het bij de eeuwige Godheid, die als Oer-licht een onvoorstelbare overvloed aan licht uitstraalt op al het wezenlijke.

Maar daar het volmaakte geestelijke geen begrenzing kent, kan zo het wezen steeds dichter bij de eeuwige Godheid komen, dus steeds verder vooruitgaan. Het kan de uitstraling van liefde rechtstreeks in ontvangst nemen en toch is het niet helemaal met Hem verenigd, wanneer het niet het kindschap Gods heeft bereikt. Want dit betekent algehele samensmelting met het Oer-licht. Het betekent onbeperkte ontvangst van kracht en dus hoogste gelukzaligheid.

Ieder wezen in het lichtrijk is onuitsprekelijk gelukkig en kan toch steeds nog dieper geluk voelen, hoe meer het zelf zijn liefde tot uitdrukking brengt en daardoor zijn ontvangst van licht en kracht vergroot. Maar grenzen kent het wezen dat zich eenmaal in het licht bevindt in het hiernamaals niet. En dit bewustzijn is juist zo buitengewoon gelukkig makend, dat het wezen kan streven naar steeds grotere volmaaktheid en dat de goddelijke liefde eveneens in haar uitstraling van kracht onbegrensd is.

Maar steeds is het ontvangen van kracht door God anders te beoordelen dan de definitieve aaneensluiting met Hem die het wezen het kindschap Gods oplevert. Want deze is één met God en zijn werk in het geestelijke rijk is een andere dan die van de lichtwezens. Ze zijn helemaal uit zichzelf scheppend en vormend bezig en bovenmate gelukkig, omdat dit werk de hoogste graad van liefde vereist en daarom hun gelukzaligheid vergroot in het onmetelijke.

Het binnengaan in het lichtrijk vindt dus al plaats zodra de ziel de rijpheid heeft verkregen die een doorstraling van licht toelaat. Maar dan zijn er ontelbare graden van volmaaktheid en bijgevolg ook ontelbare niveaus van gelukzaligheid. Daarom kan de ziel in steeds nieuwe lichtsferen binnengaan die alsmaar hoger worden. Want er is zijn geen grenzen aan datgene wat volmaakt is. De ziel zweeft steeds hoger. Ze komt dichter bij het Oer-licht en toch is ze niet volledig één met het Oer-licht als ze op aarde niet het recht van het kindschap Gods heeft verworven.

De aaneensluiting met God heeft ze echter gevonden vanaf het moment waarin ze de doorstraling van Zijn liefde ervaart, waarin ze zo gelouterd is dat ze stralen van kracht en licht in zich kan opnemen. Want vanaf nu heeft ze ook het eeuwige leven. Ze kan actief zijn, dus werkzaam in liefde, ze kan opstijgen in onmetelijke hoogten, ze kan licht en kracht van God in ontvangst nemen en door aaneensluiting met het geestelijke van dezelfde rijpheid dit vermenigvuldigen en onuitsprekelijk gelukzalig zijn.

Maar zoals de volheid van licht voor de mensen op aarde niet is voor te stellen, zo zijn er ook geen mogelijkheden om de gelukzaligheid te vergelijken van de wezens die de lichtsferen zijn binnengegaan. Want de mens is - zolang hij op aarde is - een onvolmaakt schepsel. Hij ziet en hoort alleen maar met de ogen en oren van het lichaam en kan zich de geestelijke wereld niet voorstellen waarin elke materie ontbreekt, die alleen geestelijk bestaat en bijgevolg ook alleen door het geestelijke in de mens - door de ziel - kan worden waargenomen en begrepen, maar ook alleen dan, wanneer de ziel een bepaalde graad van rijpheid heeft bereikt.

En daarom kan de mensheid zich geen voorstelling maken van het geestelijke rijk. Ze kan alleen geloven, en dit ook alleen maar dan, wanneer ze gewillig is en zich zal laten onderrichten zonder innerlijke weerstand. Maar ze kan er naar streven opheldering te verkrijgen en dan zal veel haar duidelijk worden. Want dan beginnen de eerste lichtstralen al uitwerking te hebben. En zoals op aarde van nu af aan een langzaam rijpen aan inzicht, aan licht - dat wil zeggen: aan weten van de zuivere waarheid - te herkennen is, zo neemt ook in het rijk hierna de ontwikkeling van het wezen toe. Het wordt steeds volmaakter. Het sluit zich steeds meer bij God aan, het is onuitsprekelijk gelukzalig.

Maar het kindschap Gods is een hogere graad van volmaaktheid en het brengt oneindige verrukkingen met zich mee. Het is het recht van hen die al op aarde met al hun geestelijke vermogens ernaar streefden bij God te komen, die Hem liefhebben met heel hun hart en Hem willen dienen in uiterst trouwe overgave, die toegedaan lijden en aardse noden op zich nemen, die proberen Zijn wil te volbrengen en voortdurend in liefde werkzaam zijn. Want ze trachten al op aarde zich aan de eeuwige Godheid aan te passen en daarom pakt de liefde Gods hen vast en effent voor hen de weg naar Haar. Maar op aarde is hun lot niet gemakkelijk. Ze moeten vele beproevingen doorstaan. Ze moeten op aarde taken vervullen die grote kracht vereisen en een vaste wil om bij God te komen. Maar de goddelijke genade staat deze zielen onmetelijk ter beschikking, zodat ze het doel bereiken als ze er maar naar streven.

Amen

Vertaler
Vertaald door: Gerard F. Kotte

Esferas de luz.... Diferente intensidade luminosa.... A Infância de Deus....

No mundo espiritual há muitas gradações, muitos graus de felicidade, que são reconhecíveis como radiações de luz de força variável e que correspondem ao grau de maturidade das almas. Assim que o ser, a alma, entrou no reino da luz, a felicidade e a bem-aventurança são a sua parte, porque pode receber a emanação da força de Deus, que sempre significa bem-aventurança, mesmo que a alma só possa ser considerada em pequena medida, de acordo com a sua maturidade. Mas a felicidade aumenta de acordo com a atividade de amor do ser, o que significa sempre um aumento da sua força, portanto um aumento da irradiação através do amor divino. E o ser pode ser ativo sem restrições, está em estado de vida, de liberdade e de amor constante sob o uso constante do poder de Deus, porque o poder divino flui continuamente para este ser e a recepção do poder desencadeia nele uma profunda felicidade. Mas o ser está agora continuamente ativo, trabalha novamente no amor transmitindo a força e fazendo incontáveis seres felizes com ela e promovendo seu progresso espiritual e ao mesmo tempo desenvolvendo-se em uma perfeição cada vez maior, o que resulta novamente em um influxo crescente de força de Deus. E cada vez mais luminosos são os raios de luz que agora rodeiam o ser. Não há limite no reino da luz, e esferas de luz estão em toda parte onde os seres atingiram o grau de maturidade que eles podem receber a emanação divina em si mesmos, que eles são permeados por Sua força de amor. Mas como a abundância da força receptora corresponde ao grau de maturidade, as esferas de luz também terão intensidades diferentes de luz, pois quanto mais perfeito o ser estiver, mais próximo ele estará da Deidade eterna que, como a luz original, irradia uma abundância inconcebível de luz sobre todos os seres. Mas como o espiritual perfeito não conhece nenhuma limitação, o ser pode sempre aproximar-se cada vez mais da Deidade eterna, podendo assim progredir constantemente, pode receber diretamente a emanação do amor e ainda assim não está completamente unido a Ele, tão logo não tenha alcançado a filiação a Deus. Para isso significa uma fusão completa com a luz original, significa uma recepção ilimitada de força e, portanto, a maior felicidade. Cada ser no reino da luz é indizívelmente feliz e, no entanto, pode sempre sentir uma felicidade ainda mais profunda, quanto mais exprime o seu próprio amor e, assim, aumenta a sua recepção de luz e força. Mas o ser, uma vez colocado na luz, não conhece limites no além, e essa consciência é tão feliz que o ser pode lutar por uma perfeição sempre mais elevada e que o amor divino também é ilimitado na sua emanação de força. Mas receber força de Deus é sempre ser valorizado de forma diferente da união final com Ele, que ganha o ser a filiação a Deus, pois é uno com Deus e sua atividade no reino espiritual é diferente da dos seres de luz. Eles criam e dão forma inteiramente fora de si e são extremamente felizes, porque esta atividade requer o mais alto grau de amor e, portanto, aumenta imensamente a sua felicidade.... (22.7.1944) A entrada no reino da luz, portanto, já ocorre assim que a alma atinge a maturidade que permite que a luz brilhe através dela. Mas depois há inúmeros graus de perfeição e, portanto, também inúmeros estágios de felicidade, razão pela qual a alma pode entrar em esferas de luz sempre novas, que sempre e constantemente aumentam. Pois não há limite para o que é perfeito. A alma flutua cada vez mais alto, aproxima-se da luz original e, no entanto, não é completamente um com a luz original, se não adquiriu o direito de ser filho de Deus na Terra. Mas encontrou a união com Deus desde o momento em que sente o Seu resplendor de amor, quando está tão purificado que pode receber raios de força e de luz dentro de si mesmo. Pois a partir de agora também tem vida eterna, pode ser ativo, assim trabalhar no amor, e pode subir a alturas imensuráveis, pode receber luz e força de Deus e, através da união com seres espirituais igualmente maduros, aumentá-los e ser inexpressivamente feliz. Mas assim como a abundância de luz é inconcebível ao homem na Terra, também não há possibilidades de comparação para a felicidade dos seres que encontraram entrada nas esferas de luz. Enquanto o ser humano viver na Terra ele é uma criatura imperfeita, só vê e ouve com os olhos e ouvidos do corpo e não pode imaginar o mundo espiritual que é desprovido de toda a matéria, que só existe espiritualmente e, portanto, só pode ser visto e compreendido pelo ser espiritual no ser humano, pela alma, mas só quando a alma atingiu um certo grau de maturidade. E, portanto, a humanidade não pode formar uma idéia do reino espiritual, ela só pode acreditar, e isto somente se estiver disposta e se permitir ser ensinada sem resistência interior. Mas pode esforçar-se para receber esclarecimento e então muitas coisas se tornarão compreensíveis para ele. Pois então os primeiros raios de luz já começarão a ter efeito, e assim como um lento amadurecimento da realização, da luz, ou seja, do conhecimento da pura verdade, é reconhecível na Terra a partir de então, também o desenvolvimento do ser no reino do além aumentará.... torna-se cada vez mais perfeito, junta-se cada vez mais a Deus.... é uma felicidade indescritível.... Mas a filantropia a Deus é um grau superior de perfeição, e inclui delícias infinitas. É direito daqueles que já lutam por Deus na terra com todos os sentidos, que O amam de todo o coração e querem servi-Lo na mais fiel devoção, que aceitam o sofrimento e as dificuldades terrenas na submissão, que se esforçam por cumprir a Sua vontade e são sempre e constantemente amorosamente activos, pois já procuram assimilar-se à Deidade eterna na terra, e por isso o amor de Deus apodera-se deles e abre-lhes o caminho para O alcançarem.... Mas o seu destino na Terra não é fácil, eles têm de passar muitas provas, têm de cumprir tarefas na Terra que exigem grande força e uma vontade firme de alcançar Deus. No entanto, a graça divina está disponível para estas almas sem medida para que elas alcancem o objectivo se apenas lutarem por ela...._>Amém

Vertaler
Vertaald door: DeepL