Vergelijk Kundgabe met vertaling

Meer vertalingen:

Belichaming van de lichtwezens - Missie

In het tijdsbestek van een ontwikkelingsperiode wordt de menselijke ziel slechts eenmaal belichaamd, tenzij ze een tweede levenswandel op aarde in vrije wil op zich neemt, met het doel een missie te vervullen. Een herbelichaming is dus slechts mogelijk na afloop van een ontwikkelingsperiode, terwijl dit nodig is om het totale geestelijke, dat ver van God afstaat, dat op aarde heeft gefaald, toch nog in de nabijheid van God te brengen. Maar zo’n herbelichaming is geenszins in overeenstemming met de wil van het wezen. Integendeel, deze zou worden gevoeld als toestand van dwang, waarin de mens uit vrije wil nooit zou toestemmen. De hernieuwde belichaming als mens vereist ook de gang door al de scheppingswerken, die onvoorstelbaar kwellend is. Maar is een lichtwezen bereid om op aarde een voor de geestelijke ontwikkeling van de mensen nodige taak te vervullen, dan kan ze zich op aarde weer belichamen en daardoor ook een nog hogere graad van rijpheid bereiken, dus valt dan de gang tevoren door de werken van de schepping weg; de ziel incarneert zich van boven in een vleselijk lichaam, om nu onder dezelfde voorwaarden als mens geheel rijp te worden, tot die graad, die dan het uitvoeren van de haar gestelde taak mogelijk maakt. Zulke zielen worden steeds aan de zielen, die zich in geestelijke nood bevinden, ter beschikking gesteld. Het zijn leiders op aarde, mensen die het weten over God bezitten en daardoor de mensen bij kunnen staan in hun geestelijke ontwikkeling.

Hoe groter de geestelijke nood is, des te meer lichtwezens belichamen zich om hen te helpen. Ze hebben echter de weg over de aarde niet meer nodig om zich eerst te vormen tot een lichtwezen, maar hun ziel is een ziel van het licht, alleen zonder op de hoogte te zijn van hun geestelijke toestand en daarom ook vervuld van het streven naar omhoog, omdat zoiets voor de medemensen van grote betekenis is, dat dezen de weg wordt getoond, die omhoog leidt. Van een reïncarnatie, met het doel zich te vervolmaken, kan dus niet worden gesproken en daarom is ook de opvatting onjuist, dat een ziel zich naar believen kan belichamen, met het doel zich verder te ontwikkelen. Want alleen een volmaakte ziel, een lichtwezen, neemt vrijwillig de materiële omhulling aan, omdat ze tot liefde is geworden en de liefde voor het onvrije geestelijke haar beweegt, in een kerker terug te keren, die ze al lang ontvlucht is. Maar een ziel, die nog rijp moet worden, zou zich ertegen verzetten naar de aarde terug te keren, omdat ze zich onrukt voelt aan de last van het aardse bestaan, zodra ze al inzicht heeft en dit laatste voor haar ook het weten betekent van de mogelijkheden, zich positief te ontwikkelen in het geestelijke rijk en ze deze verreweg verkiest boven een herhaald leven op aarde.

De ontwikkelingsmogelijkheden in het geestelijke rijk zijn echter aangepast aan de toestand van rijpheid van elke ziel. Hoe gewilliger de ziel is, hoe meer ze ernaar streeft zich positief te ontwikkelen, des te werkzamer is ze ook en des te meer vergeestelijkt ze zich. Ze heeft geen materiële scheppingen meer nodig, noch verschaft ze zich zulke zelf door haar verlangen, al is het ook maar in haar inbeelding. Ze scheidt zich er steeds meer van af en ook aardse wensen komen meer en meer op de achtergrond. Dienovereenkomstig leeft ze nu in geestelijke sferen, in een omgeving, die alleen maar als geestelijke schepping is te bestempelen. Eke mogelijkheid om zich positief te ontwikkelen wordt haar geboden en ze heeft waarlijk niet nogmaals een verblijf op de aarde nodig en verlangt daar ook niet naar, omdat ze het aardse leven als een overwonnen stadium van haar ontwikkeling beschouwt, ongeacht of het haar de rijpheid heeft opgeleverd, die voor de ziel mogelijk was te bereiken. Maar het was voor haar een geketende toestand, waaruit ze zich nu bevrijd voelt en die ze nooit meer naar zou nastreven. Anders is het bij een nog geheel materiële ziel, die zonder dit inzicht van de aarde scheidt en nog met alle zinnen aan de aarde is gebonden. Deze zielen verlangen wel naar de aarde terug, maar nooit om geestelijk rijp te worden, veeleer om alleen zuiver lichamelijk te kunnen genieten, omdat de liefde voor de materiële wereld en voor haar eigen ik de ziel vervult en ze het verlangen naar de aarde steeds groter laat worden. Maar deze zielen moeten de liefde voor de materie overwinnen en ze moeten dat doen in het hiernamaals, omdat ze het op aarde verzuimden. Ze scheppen zich door hun begeerten zelf een aardse wereld in het geestelijke rijk, ze zien en bezitten alles wat ze zich wensen, maar niet meer in werkelijkheid, maar alleen in hun fantasie, en wel zo lang tot ze tot het inzicht komen, dat ze slechts schijngoederen najagen en hun verlangen ernaar nu overwinnen. Dan pas verandert hun omgeving en dan pas beginnen ze aan hun bezigheid in het geestelijke rijk, die hen een positieve ontwikkeling waarborgt.

Amen

Vertaler
Vertaald door: Gerard F. Kotte

Encarnación de los seres de luz.... Misión....

Durante un periodo de desarrollo, el alma humana sólo se encarna una vez, a menos que emprenda otra vida en la Tierra por su propia voluntad con el fin de cumplir una misión. Por lo tanto, una reencarnación sólo es posible después de que haya transcurrido un período de desarrollo, siempre y cuando sea necesario para acercar a Dios lo espiritual, que está completamente alejado de Dios y que ha fracasado en la Tierra. Sin embargo, tal reencarnación no está en absoluto de acuerdo con la voluntad del ser; más bien sería percibido como un estado forzado al que el ser humano nunca consentiría por su propia voluntad. La reencarnación como ser humano también requiere el paso por todas las obras de la creación, lo cual es inimaginablemente doloroso.

Pero si un ser de luz está dispuesto a cumplir una tarea en la Tierra que es necesaria para el desarrollo espiritual de los humanos, entonces puede encarnarse nuevamente en la Tierra y así alcanzar un grado de madurez superior, por eso es caminar a través de las obras de la creación ya no es necesario. El alma se encarna desde arriba en un cuerpo carnal para madurar como ser humano en las mismas condiciones, en la medida que la permita cumplir la tarea que le ha sido encomendada. Estas almas siempre se suman a las almas con necesidades espirituales, son líderes en la Tierra, humanos que conocen a Dios y, por lo tanto, pueden apoyar a los humanos en su desarrollo espiritual.

Cuanto mayor es la necesidad espiritual, más seres de luz se encarnan para ayudarlos. Pero ya no necesitan el camino terrenal para transformarse en un ser de luz, ya que su alma es un alma de luz, sólo que sin conocimiento de su estado espiritual y por lo tanto lleno de aspiración a las alturas, porque esto es de suma importancia para sus semejantes porque a éstos se les debe enseñar el camino que conduce a las alturas. Entonces no se puede hablar de una reencarnación con el fin de alcanzar la perfección, y por eso también es errónea la idea de que un alma puede encarnarse a voluntad con el fin de seguir desarrollándose.

Porque sólo un alma perfecta, un ser de luz, asume voluntariamente un caparazón humano sobre sí porque se ha convertido en amor y el amor por lo espiritual no libre la determina a regresar a una mazmorra de la que tiempo escapó. Sin embargo, un alma que todavía necesita madurar se negaría a regresar a la Tierra porque se siente alejada de la gravedad de la tierra en cuanto ya tiene conocimiento, y para ella esto último significa también el conocimiento de la posibilidad de un desarrollo ascendente en el ámbito espiritual y ella prefiere esta posibilidad en lugar volver a otra vida en la Tierra. Sin embargo, las posibilidades de desarrollo en el ámbito espiritual se adaptan al estado de madurez de cada alma....

(13.09.1943) Cuanta más dispuesta está el alma, más se esfuerza por desarrollarse hacia arriba, más activa es, y más se espiritualiza, es decir, ya no necesita creaciones materiales ni las obtiene para sí misma a través de su deseo, incluso si lo hace sólo en su imaginación. Ella se separa cada vez más de ello y los deseos terrenales también se alejan cada vez más. En consecuencia, ahora vive en esferas espirituales, en un entorno que sólo puede abordarse como una creación espiritual. Se le ofrecen todas las posibilidades de un desarrollo superior, y ciertamente no necesita ni pide otra estancia en la Tierra, porque ve la vida en la Tierra como una etapa superada de su desarrollo, aunque no le dio la madurez que el alma fue capaz de alcanzar. Pero para ella era un estado atado del que ahora se siente liberada y por el que nunca se esforzaría. Es diferente con un alma que todavía es completamente material y deja la Tierra sin ningún conocimiento y todavía está encadenada en la Tierra con todos sus sentidos....

Estas almas ciertamente anhelan regresar a la Tierra, pero nunca para madurar espiritualmente, sino sólo para disfrutar puramente físicamente, porque el amor por el mundo material y por sí mismo llena el alma y hace que el deseo por la Tierra sea cada vez mayor. Pero se supone que estas almas deben superar el amor a la materia y tienen que hacerlo en el más allá porque no lo lograron en la Tierra. A través de sus deseos crean para sí un mundo terrenal en el ámbito espiritual: ven y poseen todo lo que deseaban, pero ya no en la realidad, sino sólo en su imaginación, hasta que se dan cuenta de que sólo persiguen bienes aparentes y ahora superan sus deseos al respecto.... Sólo entonces se cambia su entorno, y sólo entonces comienzan su actividad en el reino espiritual, lo que les garantiza un desarrollo ascendente....

amén

Vertaler
Vertaald door: Hans-Dieter Heise