Gedurende honderdduizenden jaren heeft het wezen een dwang moeten verdragen en deze toestand was buitengewoon smartelijk, omdat het wezen oorspronkelijk in vrijheid geschapen was en nu geheel van de vrijheid beroofd was. De gang door het aardse leven was dus voortdurend aan bindend opgelegde wetten onderworpen, of de wil van God was bepalend voor zowel de soort van de uiterlijke vorm alsook de werkzaamheid van het wezenlijke, dat de gang op aarde aflegde.
En deze eindeloos lange gang over de aarde wordt beëindigd met een korte tijd van vrijheid, waar het wezen de dwang niet zo gewaarwordt. Waar het tot op zekere hoogte als een vrij, zelfstandig individueel wezen ook zijn wil naar eigen goeddunken kan gebruiken. Deze tijd hoeft op geen enkele manier kwellend te zijn, als het wezen de wil goed gebruikt. Dat wil zeggen op een manier, die met het doel en de zin van zijn aardse leven overeenstemt, dus gunstig is voor de opwaartse ontwikkeling. Dan zal het wezen noch behoeven te lijden, noch zijn uiterlijke omhulsel als dwang ervaren en over een korte tijd ook hier nog uit vrij komen en definitief vrij zijn.
Maar als de gang over de aarde een kwelling is, dan is de wil van het wezen zelf de oorzaak. Hij neemt een verkeerde weg en moet door leed terechtgewezen worden. Desondanks mag hij zijn wilsvrijheid behouden tot aan het einde van deze gang over de aarde in het vlees. Maar of het na de beëindiging van zijn lichamelijke leven zijn definitieve vrijheid behoudt, hangt alleen van zijn gang over de aarde af.
Het kan vrij zijn van elke keten. Zowel lichamelijk alsook geestelijk kan elk omhulsel van hem afvallen en kan het wezen zich in de volste vrijheid bevinden. Maar hij kan ook de ketenen nog in zoverre meenemen naar het geestelijke rijk, zoals elk aards of materieel verlangen een keten voor het wezen betekent. Dan kan het onder bepaalde omstandigheden weer eindeloze tijden de druk van zulke ketenen te verdragen hebben, al naar zijn wil om zich van deze verlangens vrij te maken.
Het wezen voelt weliswaar geen lichamelijke ketenen meer, maar des te meer kwellen de ketenen zijn geest, want ze beklemmen het wezen buitengewoon. Want omdat de oorspronkelijke toestand van het wezenlijke vrijheid en macht was, was het aan geen dwang onderhevig, terwijl het nu nog niet vrij beslissen en handelen kan, waarvan het wezen zich na het aardse leven, dat hem de vrije wil gebracht heeft, wel bewust wordt in het hiernamaals.
En daarom lijdt het onder de onvrije toestand, ofschoon ook op een andere manier dan in het stadium van de belichaming als mens, waar het onder bepaalde bindend opgelegde wetten over de aarde ging. Want in deze toestand was het wezenlijke elke werkzaamheid en vorm voorgeschreven en kon het zich niet verzetten. Maar nu vallen de bindend opgelegde wetten weg. Het wordt niet gedwongen tot één of andere activiteit, maar eerder gehinderd door een gebrek aan kracht. En deze krachteloosheid wordt als bijzonder kwellend ervaren door het eens vrij geschapene. Het wezen streeft daarom de geestelijke vrijheid onmiddellijk na, zodra het tot het besef komt, dat zijn oorspronkelijke toestand een toestand van vrijheid en kracht was. Maar dit besef is pas het gevolg van zijn goed gebruikte wil.
Het wezenlijke in de geketende toestand streeft wel het vrijkomen uit de huidige vorm na, omdat het dit als kwelling ervaart. Maar het weet niets van zijn oorspronkelijke gesteldheid en van zijn doel. In de toestand van de vrije wil is de dwang door zijn uiterlijke vorm minder drukkend en hem is de mogelijkheid gegeven om kennis te verkrijgen en het hangt nu van zijn wil af om tot volledige kennis te geraken, die dan ook de waarborg is voor het definitief vrij komen uit de vorm.
Deze laatste levensproef op aarde is slechts van korte duur, maar het voldoet volledig om het wezen tot kennis te laten komen, als deze hier geen verzet tegen biedt. Maar deze korte tijd op aarde is ook een buitengewoon verantwoordelijke tijd, want ze beslist over leven en dood in de eeuwigheid. Dat wil zeggen over vrijheid of een geboeid zijn, over kracht en macht of machteloze levenloosheid.
Want dat laatste is het lot van degene, die zijn vrije wil op aarde niet actief liet worden overeenkomstig de wil van God. Gedurende eeuwigheden moest het volgens Zijn wil door de schepping gaan met de opwaartse ontwikkeling als doel en die korte tijd van wilsvrijheid moet deze nu uit eigen beweging nastreven en voortzetten. Als het wezen faalt, dan is zijn wil nog van God afgekeerd en het kan dus niet in de nabijheid van God verblijven, dus niet de kracht en het licht van God in ontvangst nemen. Bijgevolg is zijn toestand een toestand zonder kracht en licht, wat het eens vrij en volmaakt geschapen geestelijke onnoemelijk bedrukt.
Terwijl het wezenlijke, dat zijn oorspronkelijke toestand door een voortdurend op God gerichte wil weer bereikt heeft, in geestelijke vrijheid en met onbegrensde macht en vol kracht voor het eigen geluk werkzaam kan zijn. En de beslissing daarover is in handen gelegd van de mens op aarde. Zijn gang over de aarde en zijn wil zijn bepalend voor welk lot de ziel, het wezenlijke uit God, eens ten deel zal vallen.
Amen
VertalerAu travers des millénaires l'être a dû supporter une contrainte et cet état était outre mesure douloureux, parce que l'être avait été créé primordialement dans la liberté et maintenant il était totalement privé de cette dernière. Le parcours à travers la vie terrestre était donc subordonné constamment à une loi de contrainte, autrement dit : la Volonté de Dieu était déterminante pour le genre de la forme extérieure comme aussi pour l'activité de la substance animique qui parcourait le chemin sur la Terre. Et cet infiniment long parcours terrestre se conclut par un bref temps de liberté, un temps dans lequel l'être ne sent pas la contrainte, où d’une certaine manière, en tant qu’être individuel libre et autonome, il peut employer sa liberté selon son consentement. Ce temps ne doit pas être nécessairement atroce, lorsque l'être utilise bien la volonté, c'est-à-dire d’une manière qui correspond au but et au sens de sa vie terrestre, donc qui favorise le développement vers le Haut. Alors l'être n'aura ni à souffrir ni à percevoir son enveloppe extérieure comme une contrainte et il pourra même en être privé après peu de temps et être définitivement libre. Mais si le chemin terrestre est fait de souffrance, alors la volonté de l'être en est la cause. Il parcourt une voie fausse et doit être corrigé au travers de la souffrance. Toutefois, il lui est laissé la liberté de la volonté jusqu'à la fin de ce parcours terrestre dans la chair. Mais le fait qu’après la fin de la vie corporelle il reçoive sa liberté définitive, cela dépend uniquement de son chemin de vie. Il peut être libéré de toutes ses chaînes ; toutes ses enveloppes soit corporelles ou même spirituelles peuvent tomber et l'être peut donc se trouver dans une très pleine liberté. Mais il peut encore apporter avec lui dans le Royaume spirituel des chaînes puisque tout désir terrestre ou matériel signifie pour l'être une chaîne ; et parfois il aura de nouveau à porter la pression de telles chaînes pour des temps infinis, selon sa volonté de se libérer de ce désir. L'être ne perçoit plus aucune chaîne corporelle, mais les chaînes de l'esprit sont atroces, parce qu'elles oppriment extraordinairement l'être. Parce que, vu que l'état primordial de la substance animique est la liberté et le pouvoir, elle n'était soumis à aucune contrainte, alors que maintenant elle ne peut pas encore décider et agir librement, chose dont l'être dans l'au-delà se rend bien compte après la vie terrestre qui lui avait apporté la libre volonté. Et donc il souffre de son état non-libre, même si c’est d’une autre manière que dans les stades avant l'incorporation comme homme, où il marchait sur la Terre dans un certain état de contrainte, parce que dans cet état, à la substance animique il était prescrit chaque activité et forme et elle ne pouvait pas s’y opposer, mais maintenant l'état de contrainte est exclu, elle n'est forcée à aucune activité, mais elle est entravée à travers le manque de Force. Et cette absence de Force le spirituel autrefois crée libre le perçoit comme particulièrement atroce. L'être aspire donc particulièrement à la liberté spirituelle dès qu'il arrive à la connaissance que son état primordial était liberté et Force. Cette connaissance cependant est la conséquence de sa volonté bien employée. L'être dans l'état lié aspire certes à la libération de la forme actuelle, parce qu'il la perçoit comme un tourment, mais il ne sait rien de sa création primordiale et de sa destination. Dans l'état de la libre volonté la contrainte à travers sa forme extérieure est moins accablante, mais il lui est donné la possibilité de la connaissance et maintenant il dépend de sa volonté d'arriver à la pleine connaissance qui, ensuite est aussi la garantie pour la libération définitive de la forme. Cette dernière épreuve de la vie terrestre est seulement de courte durée, mais elle est totalement suffisante pour faire arriver l'être à la connaissance, si celui-ci n'oppose aucune résistance. Mais ce bref temps terrestre est aussi une extraordinaire responsabilité, parce qu'il décide sur la Vie ou la mort pour l'Éternité, c'est-à-dire sur la liberté ou la relégation, sur la Force et le pouvoir ou bien l’impuissante et l’absence de vie. Parce que cette dernière est le sort de ce qui n'a pas fait devenir actif sa libre volonté sur la Terre conformément à la Volonté de Dieu. Pendant l'Éternité il a dû marcher selon Sa Volonté à travers la Création dans le but de son développement vers le Haut et durant le bref temps de la liberté de la volonté il doit y aspirer et continuer par sa propre poussée. Si l'être échoue, alors sa volonté est encore détournée de Dieu et donc il ne peut pas demeurer près de Dieu, donc il ne peut pas recevoir la Force et la Lumière de Dieu, par conséquent son état est sans Force et sans Lumière, cet un état qui opprime immensément le spirituel autrefois crée libre et parfait. Tandis que la substance animique qui de nouveau a atteint son état primordial à travers sa volonté constamment tournée vers Dieu, peut agir pour son bonheur dans la liberté spirituelle et illimitée avec le pouvoir et une plénitude de Force. Et la décision sur cela est mise entre les mains de l'homme sur la Terre, son chemin terrestre et sa volonté sont déterminants pour savoir quel sort est désormais réservé à l'âme, à la substance animique de la part de Dieu.
Amen
Vertaler