Voor elke materie is voor het rijp worden van het geestelijke dat ze in zich draagt een bepaalde tijd van haar bestaan gesteld die door het geestelijke zelf niet naar believen kan worden verkort. Alleen de wil van de mens staat het vrij het geestelijke vrij te maken van de materie oftewel de tijdsduur van zijn verblijf naar believen te verkorten. Want de taak van de mens is de materie om te vormen en steeds weer nieuwe dingen te scheppen die weer verblijfplaats van het geestelijke worden. Dus is het in zekere zin aan de vrije wil van de mens overgelaten hoe lang het geestelijke in een bepaalde vorm mag verblijven. En steeds weer zal deze wil ook de wil van God zijn als het werk van de mens de omvorming van de materie betreft en zolang het doel van zulke nieuw geschapen vormen weer een dienen is. Alles wat door menselijke wil uit de materie tot stand wordt gebracht, moet weer dienen tot welzijn van de mensheid. Dan stemt de tijdsduur van het uiterlijke omhulsel van het geestelijke helemaal overeen met de wil van God. Maar wordt door de menselijke wil een uiterlijke vorm te vroeg opgelost en wordt aan het werk dat nieuw moet ontstaan geen dienende taak gesteld, dan is dit een ingreep in de goddelijke ordening.
De ontwikkelingsgang van het geestelijke wordt onderbroken of het geestelijke wordt tot een bezigheid gedwongen die geen enkel schepsel op aarde ten goede komt. Het geestelijke wordt door mensenhand verhinderd om door dienen rijp te worden. Tegelijkertijd matigt de mens zich echter aan, scheppingen voortijdig te verwoesten en ervoor te zorgen dat daardoor het geestelijke in deze scheppingen vrij komt, wat op het gehele geestelijke leven een ongewoon nadelige uitwerking heeft. Want het geestelijke voelt erg goed dat het nog niet de vereiste rijpheid heeft voor zijn volgende belichaming op aarde. En het probeert daarom zich op de mensen af te reageren, wat geen gunstige invloed voor dezen betekent. Het geestelijke kan niet eerder een nieuwe vorm bewonen, dan tot de oude vorm totaal is overwonnen. Bijgevolg wordt zeer veel geestelijks in de komende tijd vrij van zijn uiterlijke omhulsel en kan het de mensen zo lang in het nauw brengen, tot zijn tijd voorbij is en het nu de nieuwe vorm tot verblijfplaats kan nemen. Het nog onrijpe geestelijke, wiens ontwikkelingsgang werd onderbroken door voortijdige verwoesting van de materie, waarvan de reden de liefdeloosheid van de mensen is, gebruikt zijn vrijheid op een manier die de mensen niet tot voordeel strekt. Het houdt zich nog zo lang in de verwoeste materie op, als er zich nog niet verwoeste delen in bevinden en het wacht op zijn nieuwe omvorming. Maar waar het materiaal onbruikbaar is geworden, daar zoekt het geestelijke zich een andere verblijfplaats. Het brengt vooreerst de mensen in het nauw, al naar gelang van hun verlangen naar bezit groot was. En wel stelt het zich aan deze mensen steeds weer voor als datgene, wat de mens heeft verloren, en tracht het diens begeerte op te roepen en de wil aan te sporen hetzelfde te laten ontstaan, om zich daarin weer te kunnen belichamen. En dit betekent voor de mensen vaak een smartelijke toestand, omdat hem daartoe de mogelijkheid ontbreekt. En deze smartelijke toestand is het zich uiten van dat onrijpe geestelijke, dat zich voor zijn onderbroken ontwikkeling op de mens wil wreken. Maar zodra de mens zijn gehele kracht inschakelt om zich van deze verwoeste materie te ontdoen, houdt ook het lastig vallen van de kant van het geestelijke op, zoals al met al de gehele instelling van de mens tegenover de materie maatgevend is, hoe lang het geestelijke zich in diens nabijheid ophoudt en hem bedreigt. Hoe groter het verlangen was en nog is naar de materie, des te grotere invloed heeft het geestelijke en des te meer gebruikt het zijn invloed om het verlangen van de mens nog te vergroten. Waar het niet door menselijk werk mogelijk is, dingen te laten ontstaan die dit geestelijke weer in zich bergen, brengt het andere scheppingen in het nauw. Het probeert zich ermee te verbinden en hun bezigheid te beïnvloeden, wat zich uit in verschijnselen die van het natuurlijke afwijken, dus in onregelmatigheden die in het bijzonder in de plantenwereld aan het licht komen. De onrijpe wezens grijpen verstorend in de goddelijke ordening in, zonder door God gehinderd te worden, opdat de mensen inzien dat elk werk van verwoesting, elke voortijdige vernietiging uit onedele motieven, ook weer een verstorende of in strijd met de wet zijnde uitwerking heeft. Het geestelijke dat voortijdig vrij wordt, is niet krachteloos en kan in vrije toestand steeds het geestelijke dat op gelijke of hogere trap van ontwikkeling staat in het nauw brengen of beïnvloeden. En het gebruikt zijn vrijheid op een manier dat het zich bij dit geestelijke aansluit en er als het ware samen werkzaam mee wil zijn. Dus nu willen twee intelligenties zich door één scheppingswerk uiten. Het zijn weliswaar steeds alleen maar pogingen, want het geestelijke in de vorm verweert zich er tegen, maar toch wordt het enige tijd in zijn regelmaat gestoord. En dit heeft afwijkingen tot gevolg, die weliswaar geen verstrekkende gevolgen hebben, maar die toch merkbaar zijn. Want God laat het geestelijke op deze manier wel een compensatie zoeken en vinden, maar beschermt de andere scheppingswerken tegen belangrijke veranderingen door zulke wezenlijkheden die nog helemaal onrijp zijn. Alleen moeten de mensen daaraan herkennen, dat elk vergrijp tegen de goddelijke ordening zich weer zo doet gevoelen dat de goddelijke ordening omver wordt gegooid. En dat tot nadeel van de mensen, ofwel door vertraagde groei in de plantenwereld of misoogsten, of ook invloeden door slecht weer, die eveneens vaak het zich afreageren van zulke vrij geworden geestelijke wezens in de natuur, in de wolken of in de lucht zijn. Zeer vaak is de oorzaak de menselijke wil zelf, die scheppingswerken voortijdig verwoest en daardoor zelf de plantenwereld ongunstig beïnvloedt. Want het vrij geworden geestelijke blijft niet werkeloos, maar zoekt nieuwe omvormingen en een nieuw werkterrein, ook wanneer het daar nog niet de benodigde toestand van rijpheid voor heeft, tot het een bij zijn toestand van rijpheid passend omhulsel heeft gevonden en zijn ontwikkelingsgang kan voortzetten.
Amen
VertalerFiecărei materii îi este stabilit un anumit timp de existență pentru maturitatea spiritualului care o adăpostește, care nu poate fi scurtat după bunul plac de către spiritualul însuși. Numai voința ființei umane este liberă să elibereze spiritualul din materie sau să scurteze la voia sa durata șederii sale. Căci depinde de ființa umană să remodeleze materia și să creeze mereu și mereu lucruri noi care devin din nou o ședere pentru spiritual. Prin urmare, este lăsat într-o anumită măsură la libera voință a omului cât timp îi este permis spiritualului să rămână într-o anumită formă. Iar această voință va fi întotdeauna și voința lui Dumnezeu, atâta timp cât activitatea umană se aplică la remodelarea materiei și atâta timp cât scopul acestor forme remodelate este din nou slujirea. Tot ceea ce este produs din materie prin voința umană trebuie să servească din nou binele umanității, atunci durata învelișului exterior al spiritualului corespunde complet voinței lui Dumnezeu. Dar dacă o formă exterioară este dizolvată în prealabil prin voința umană și nu se stabilește nicio sarcină de slujire pentru lucrarea nou apărută, atunci aceasta este o interferență cu ordinea divină..... Cursul de dezvoltare a spiritualului este întrerupt sau spiritualul este forțat să se implice într-o activitate care nu servește binele niciunei creaturi de pe Pământ, spiritualul este împiedicat de mâna omului să se maturizeze prin slujire. În același timp, însă, ființa umană își asumă să distrugă prematur creațiile și, astfel, să ajute prematur spiritualul să se elibereze din aceste creații, ceea ce are un efect extrem de dăunător asupra întregii vieți spirituale. Căci spiritualul simte foarte bine că nu are încă maturitatea necesară pentru următoarea sa întrupare pe Pământ și de aceea caută să se revolte cu oamenii, ceea ce nu înseamnă o influență favorabilă pentru aceștia. Spiritualul nu poate reînvia o nouă formă până când forma veche nu a fost complet depășită. În consecință, o mare cantitate de substanță spirituală va fi eliberată din învelișul său exterior în perioada următoare și îi poate hărțui pe oameni până când timpul său se termină și poate lua acum noua formă ca o reședința.... (25.4.1942) Spiritul încă imatur, al cărui curs de dezvoltare a fost întrerupt de distrugerea prematură a materiei, care a fost cauzată de lipsa de iubire a oamenilor, își folosește libertatea într-un mod care nu este în avantajul oamenilor. El rămâne în materia distrusă atâta timp cât în ea mai există părți nedistruse și își așteaptă noua transformare. Dar acolo unde materia a devenit inutilă, spiritualul își caută un alt domiciliu.... el îi asuprește mai întâi pe oameni, în funcție de dorința lor de posesiune. Și într-adevăr, de fiecare dată se prezintă acestei ființe umane ca fiind ceea ce ființa umană a pierdut și caută să trezească dorința ființei umane și să stimuleze voința de a lăsa să se nască același lucru pentru a se putea întrupa din nou în el. Iar acest lucru înseamnă adesea o stare de agonie pentru ființa umană, deoarece îi lipsește posibilitatea de a face acest lucru. Iar această stare agonizantă este expresia acelui spiritual imatur care vrea să se răzbune pe ființa umană pentru dezvoltarea sa întreruptă. Dar de îndată ce ființa umană își folosește toate forțele pentru a se debarasa de această materie distrusă, încetează și asuprirea din partea spiritualului, așa cum întreaga atitudine a ființei umane față de materie este în general decisivă pentru cât timp spiritualul rămâne în preajma sa și îl asuprește. Cu cât dorința pentru materie a fost și este mai mare, cu atât mai mare este influența spiritualului și cu atât mai mult își folosește influența pentru a spori și mai mult dorința ființei umane. Acolo unde nu este posibil prin activitatea umană să lase să apară lucruri care să conțină din nou acest spiritual în ele însele, acolo el presează alte creații.
El caută să se unească cu acestea și să influențeze activitatea lor, care se exprimă prin fenomene care se abat de la natural, deci prin neregularități care se manifestă în special în lumea vegetală. Ființele imature interferează cu ordinea divină fără a fi împiedicate de Dumnezeu, astfel încât oamenii recunosc că orice lucrare de distrugere, orice anihilare prematură din motive josnice, are de asemenea un efect distructiv sau ilicit. Spiritualul care devine liber prematur nu este neputincios și în starea sa liberă poate oricând să preseze sau să influențeze spiritualul care se află la același nivel de dezvoltare sau la un nivel superior, iar acesta își folosește libertatea în așa fel încât se alătură acestui spiritual și vrea să fie ca și cum ar fi activ, astfel că două inteligențe vor acum să se exprime printr-o operă de creație. Este adevărat că acestea nu sunt decât încercări de fiecare dată, căci spiritualul în formă le rezistă, totuși, pentru o scurtă perioadă de timp, el este tulburat în regularitatea sa, ceea ce duce la abateri care, deși nu sunt grave, sunt totuși sesizabile. Căci Dumnezeu lasă cu siguranță spiritualul să caute și să găsească un echilibru în acest fel, dar protejează celelalte opere ale creației de schimbări semnificative prin intermediul unor astfel de entități care sunt încă complet imature. Oamenii ar trebui doar să recunoască faptul că orice ofensă adusă ordinii divine va avea ca efect răsturnarea din nou a ordinii divine, iar acest lucru va fi în detrimentul oamenilor.... fie prin creșterea întârziată în lumea vegetală, fie prin recolte proaste sau chiar prin influențe meteorologice, care, de asemenea, determină adesea astfel de ființe spirituale eliberate să se dezlănțuie în natură.... în nori sau în aer. De foarte multe ori, însăși voința umană este cauza care distruge prematur operele de creație și astfel influențează nefavorabil chiar și lumea vegetală, căci spiritualul devenit liber nu rămâne inactiv, ci caută noi transformări și un nou domeniu de activitate, chiar dacă nu are încă starea de maturitate necesară pentru aceasta, până când își găsește un înveliș exterior corespunzător stării sale de maturitate și își poate continua cursul dezvoltării....
Amin
Vertaler