Het weten van de heerlijkheid van het eeuwige leven heeft God de mens onthouden, omdat dit het handelen en denken in zoverre zou beïnvloeden, dat de mens niet anders dan goed zou kunnen zijn, om de eeuwige heerlijkheid te verkrijgen. Dan echter zou hij nooit volmaakt kunnen worden, want de volmaaktheid stelt een goede levenswandel uit vrije aandrang voorop, maar niet ter wille van een loon. Is de mens uit meest innerlijke aandrang goed, dat wil zeggen vormt hij zich tot liefde, dan wordt hem ook op aarde al het weten van de eeuwige heerlijkheid ontsloten, al naar gelang de graad van rijpheid van zijn ziel.
Het voorstellingsvermogen van de dingen die in het bovenaardse gebied liggen, wordt gewekt en er worden hem aanschouwelijke indrukken overgebracht en door zijn Geest aan de ziel overgedragen. Dit is het geestelijke schouwen, wat een bepaalde graad van rijpheid van de ziel vooropstelt. Deze mensen zal dan het weten van de eeuwige heerlijkheid niet schaden, dat wil zeggen dit is pas het gevolg van hun juiste levenswandel voor God.
Wanneer de mens ook ervan in kennis wordt gesteld dat het leven na de dood onvergelijkelijk mooi en gelukzalig is voor een zich tot liefde vormende mens, dan is deze aanwijzing toch geen dwang, omdat het de mens vrij staat dit te geloven of niet. En het geloven zal wederom alleen de mens die zijn best doet naar de wil van God te leven, terwijl de anderen het geloof ontbreekt. Bijgevolg zal ook alleen de diep gelovige, de wil Gods vervullende mens, in staat zijn geestelijk te schouwen, want hem alleen worden de heerlijkheden van de eeuwigheid geopenbaard.
Steeds echter zal de mens het schouwen, dat een bewijs van de rijpheid van zijn ziel is, kort voor de voltooiing van het lichamelijke leven beschoren zijn, want deze heeft een langer verblijf op aarde niet meer nodig, daar hij zijn doel vervuld heeft en de innige verhouding tot God tot stand gebracht heeft. Alleen ter wille van de mensheid roept God hem niet tevoren al tot zich, opdat haar een klein bewijs wordt aangeboden van de waarachtigheid van het goddelijk woord: "Geen menselijk oog heeft ooit gezien en geen menselijk oor ooit gehoord, wat Ik bereid heb voor diegenen die Mij liefhebben."
Want het aardse oog is niet in staat zoiets te schouwen. Het geestelijke oog echter kan deze indrukken alleen ontvangen in een bepaalde graad van volmaaktheid. Wat het geestelijke oog nu aanschouwt, dat is de mens slechts moeilijk bij machte weer te geven, omdat dit het begripsvermogen van de aardse mens te boven gaat en woorden het niet bij benadering kunnen beschrijven.
Maar de overgebrachte indrukken zouden de medemensen voldoende moeten zijn om diep gelovig te worden en ze aan te sporen een God welgevallige levenswandel te leiden. Doch waar de mens zijn wil er tegenin brengt, daar zou ook niet de heerlijkste beschrijving van de eeuwige gelukzaligheid in staat zijn deze te veranderen, want het inzien en het weten van het leven in het hiernamaals in de staat van volmaaktheid is het gevolg van de God toegekeerde wil. God echter verandert deze wil niet door dwang. Integendeel, Hij laat hem zijn vrijheid.
Amen
VertalerDeus ocultou do ser humano o conhecimento da glória da vida eterna porque isso influenciaria suas ações e pensamentos, na medida em que o ser humano não poderia deixar de ser bom para alcançar a glória eterna. Mas então ele nunca poderia tornar-se perfeito, pois a perfeição pressupõe uma boa vida por vontade própria, não por uma recompensa. Se o ser humano é bom por dentro, isto é, se ele se molda em amor, então o conhecimento da glória eterna já lhe será acessível na Terra, dependendo do grau de maturidade da sua alma. O dom da imaginação para as coisas que se encontram no reino sobrenatural é despertado e impressões pictóricas são-lhe transmitidas e transmitidas à alma através do seu espírito. Esta é uma visão espiritual, que pressupõe um certo grau de maturidade da alma. O conhecimento da glória eterna não prejudicará estas pessoas, ou seja, é apenas o resultado do seu modo de vida correto diante de Deus. Mesmo que o ser humano seja informado de que a vida após a morte é incomparavelmente bela e feliz para uma pessoa que se molda em amor, esta informação não é obrigatória porque o ser humano é livre de acreditar nisso ou não. E só a pessoa que faz um esforço para viver de acordo com a vontade de Deus acreditará nisso, enquanto aos outros falta fé. Consequentemente, só a pessoa profundamente crente que cumpre a vontade de Deus poderá ver espiritualmente, pois só a ele serão reveladas as glórias da eternidade. Mas a visão, que é prova da maturidade de sua alma, será sempre concedida ao ser humano pouco antes do término de sua vida física, pois ele não precisará mais permanecer na Terra desde que tenha cumprido seu propósito e estabelecido a relação íntima com Deus. É somente para o bem da humanidade que Deus não o chama a Si de antemão, para que lhe seja oferecida uma pequena prova da veracidade da Palavra divina: "Nenhum olho do homem jamais viu, nem ouvido do homem jamais ouviu, o que preparei para aqueles que me amam". Pois o olho terreno não é capaz de ver tais coisas, mas o olho espiritual só pode receber essas impressões em certo grau de perfeição. O que o olho espiritual vê é difícil para o ser humano reproduzir, porque está além da compreensão do ser humano terreno e as palavras não podem sequer chegar perto de descrevê-lo. No entanto, as impressões transmitidas devem ser suficientes para que os semelhantes se tornem profundamente devotos e os induzam a levar um modo de vida agradável a Deus. Mas onde o homem coloca sua vontade contra ela, nem mesmo a descrição mais gloriosa da felicidade eterna seria capaz de mudá-la, pois o reconhecimento e o conhecimento da vida do além no estado de perfeição é o resultado da vontade voltada para Deus. Deus, porém, não muda essa vontade através da compulsão, mas lhe permite sua liberdade._>Amém
Vertaler