Elke strijd om het bestaan draagt aan de opwaartse ontwikkeling bij, als de mens de weerstand overwint. Dat wil zeggen zijn kracht zo ontwikkelt dat hij overwinnaar in de strijd blijft. Strijden is een gebruiken van de kracht, die vanuit God naar elk levend wezen stroomt. De elk mens toekomende levenskracht wordt goed gebruikt, als deze gebruikt wordt om alle weerstanden te overwinnen. Een leven zonder weerstand zou geen krachtontwikkeling vereisen, dus ook geen gebruik van de levenskracht vereisen en dan zou de ziel ook geen vooruitgang op te tekenen hebben, want dat laatste kan alleen maar mogelijk zijn met de hulp van God. Dat wil zeggen door de toestroom van goddelijke kracht.
In elk stadium van de ontwikkeling voor de belichaming als mens moet het wezen in deze strijd standhouden. Het moet zich teweerstellen, want het zal steeds op een manier bedreigd worden, die zijn krachtontwikkeling ten gevolge heeft. En steeds zal het wezen het zwakkere overwinnen en dit is door Gods wijsheid zo toegelaten, omdat daardoor weer nieuwe mogelijkheden tot opwaartse ontwikkeling geschapen worden. Het is dus door God gewild dat het zwakkere in deze strijd het onderspit delft, omdat elk schepsel zich alleen maar opwaarts ontwikkelt en op aarde nooit de rijpheidsgraad bereikt, die een nieuwe verandering van vorm overbodig zou maken.
Zodoende zal het wezen net zo lang in strijd zijn met het sterkere, tot het overgegaan is in zijn laatste vorm, namelijk tot mens. Maar dan is zijn strijd niet meer een puur uiterlijke. Dat wil zeggen dat een mens de andere mens op grond van zijn kracht niet mag vernietigen of overwinnen, zodat uiteindelijk alleen nog de sterken op aarde zich zouden kunnen handhaven, maar de sterke moet zijn kracht op een andere manier gebruiken. Het moet het zwakke ondersteunen, het moet het sterke helpen om weerstanden te overwinnen, opdat dit het zwakke dient.
Dan gebruikt de mens zijn kracht goed. Hij gebruikt deze volgens de goddelijke wil, doordat hij wel de weerstand bestrijdt, maar niet de zwakken geheel wil overwinnen, want anders misbruikt hij de kracht uit God. Hij gebruikt deze kracht dan voor een werk, dat tegen Gods ordening en tegen zijn goddelijke liefde indruist. Hij bezondigt zich in zoverre, dat hij iets wat net als hij opwaarts streeft, liefdeloos behandelt, doordat hij hem de mogelijkheid tot opwaartse ontwikkeling wil ontnemen, zodra hij zijn kracht gebruikt om het zwakkere te overheersen.
De mens moet proberen de weerstanden meester te worden. Maar hij moet niet dat, wat hem in de weg staat, proberen uiterlijk te overwinnen, want het is waarlijk een daad van de grootste krachtontwikkeling, als hij probeert om in liefde alles, ook het zwakke, te erkennen als ook een schepsel van God en hij nu alleen maar tegen dat strijdt, wat zijn geestelijke opwaartse ontwikkeling schade berokkent en dit dus overwint.
Amen
VertalerOgni lotta d’esistenza contribuisce allo sviluppo dell’anima verso l’Alto, quando l’uomo vince le resistenze, cioè sviluppa la sua forza per rimanere vincitore della lotta. Lottare è un usare la forza che affluisce da Dio ad ogni essere vivente. La forza vitale spettante ad ogni uomo viene impiegata bene, quando viene usata per vincere tutte le resistenze. Una vita senza queste non richiederebbe nessuno sviluppo di forza, quindi nemmeno nessun uso della forza vitale ed allora l’anima non potrebbe nemmeno registrare nessun progresso, perché questo può essere possibile solo con il Sostegno di Dio, cioè attraverso l’afflusso di Forza. In ogni stadio di sviluppo prima dell’incorporazione come uomo, l’essere deve sostenere questa lotta, deve difendersi, perché verrà sempre oppresso in un modo che ha per conseguenza lo sviluppo della sua forza. Vincerà sempre sul più debole e questo è concesso dalla Sapienza di Dio, perché con ciò vengono di nuovo create delle nuove possibilità di sviluppo verso l’Alto. Quindi è anche voluto da Dio che il più debole soccomba in questa lotta, perché ogni creatura si sviluppa solamente e non raggiunge mai il grado di maturità sulla Terra che renderebbe superflua una nuova formazione. Perciò l’essere si troverà nella lotta con il più forte, finché non è passato nella sua ultima formazione come uomo. Ma allora la sua lotta non è più solo puramente esteriore, cioè un uomo non può distruggere o vincere l’altro grazie alla sua forza in modo che alla fine si potrebbe affermare sulla Terra solo il forte, ma il forte deve usare la sua forza in altro modo, deve sostenere il debole, il forte deve aiutare a vincere le resistenze, affinché serva al debole. Allora l’uomo impiega bene la sua forza, la usa secondo la Volontà divina, mentre combatte bensì le resistenze, ma non vuole vincere totalmente il debole, perché altrimenti abusa della forza da Dio, la usa allora per un’opera che trasgredisce nuovamente l’Ordine divino e contro il Suo divino Amore. Diventa empio in quanto tratta disamorevolmente qualcosa che aspira verso l’Alto come lui, mentre gli vuole togliere la possibilità dello sviluppo verso l’Alto, appena usa la sua forza per dominare il più debole. L’uomo deve cercare di dominare le resistenze, ma non deve cercare di vincere esteriormente ciò che gli si oppone, perché è davvero un atto del più grande sviluppo di forza quando cerca di riconoscere nell’amore tutto anche il debole come una creatura di Dio, ed ora combatte solamente ciò che è a danno del suo sviluppo spirituale verso l’Alto e vince quindi questa resistenza.
Amen
Vertaler