Bedenk dat jullie de schepselen zijn van degene, die zich tegen God verzet heeft. Dat de wil van de aan God vijandelijke macht u in het leven riep en dat jullie daarom kinderen van de zonde zijn. God onthield deze geest, die eens volmaakt uit de kracht van God voortgekomen is, zijn kracht niet en zodoende maakte hij gebruik van deze kracht en liet talloze wezens voortkomen vanuit zijn wil, met gebruik van goddelijke kracht, en dit was jullie begin.
Jullie zijn producten van een verkeerde wil en toch van goddelijke oorsprong, omdat de kracht uit God jullie eerst dat liet worden, wat de tegenstander van God wilde. En daarom bevinden jullie je nog net zo lang in diens macht, als jullie wil nog hetzelfde nastreeft, de scheiding van God. Want dit was de hoofdgedachte, de beweegreden van de afval van God. Vrij te komen uit Zijn macht. Vrij te zijn en te kunnen heersen over het wezenlijke.
En zodoende viel het meest lichtvolle, door God geschapen wezen, in de diepste diepte. Het kwam in opstand tegen God en probeerde al het wezenlijke, dat door zijn wil tevoorschijn geroepen was, eveneens in opstand te laten komen tegen God. En dit door hem geschapene boog zich voor zijn wil, ofschoon het vrij kon beslissen welke heer het wilde accepteren. Het wezenlijke bevond zich in zijn macht, omdat het zijn wil aan hem overgaf en nu werd deze wil misbruikt door de tegenstander van God, want deze bond hem en hij maakte het oorspronkelijke vrije schepsel onvrij.
Alles wat uit de kracht van God voortgekomen is, heeft de drang naar vrijheid en om het wezenlijke zijn vrijheid weer terug te geven, ontworstelde God het wezenlijke aan de macht van zijn verwekker. Hij plaatste het vrij in de geestelijke wereld en gaf hem het zelfbeschikkingsrecht. Maar het wezenlijke misbruikte eveneens zijn vrijheid en werd eveneens zondig, omdat het voor de tegenstander koos. Maar goddelijke kracht is de oorspronkelijke substantie van het wezenlijke en de goddelijke kracht moet onherroepelijk naar God terugstromen. En zodoende worstelt God om deze van Hem afgevallen wezens, opdat ze de weg naar Hem vinden en Hem hun wil nu aanbieden.
Menselijk verstand begrijpt niet dat er niets verloren kan gaan, wat uit God voortgekomen is. Hij begrijpt niet, welk een enorme onderneming het is om het ver van God afstaande weer naar de nabijheid van God terug te leiden. Menselijk verstand is ook niet aan het verstand te brengen dat de macht van de tegenstander van God zo groot was, dat het wezens kon laten ontstaan en dat de goddelijke kracht niets deed om diens wil te veranderen, zodat hij God als heer boven zich moest erkennen en hij ook zijn voortbrengselen ertoe bracht om God te naderen en Zijn wil te vervullen. Het menselijke verstand begrijpt niet dat er ondenkbare tijden voorbijgingen, voordat de verandering van het denken plaatsvond en ze God herkenden.
En daarom geeft God via de geestelijke weg de mensheid kennis van welke kracht actief was bij de schepping van het wezenlijke, dat nu de belichaming op aarde doormaakt. Dit wezenlijke heeft God tegengestreefd zolang zijn wil vrij was en het zou eeuwig niet naar God terugkeren, als het in deze vrije wil gelaten zou blijven. Want omdat het in de verkeerde wil voorgebracht was, was ook de verkeerde wil in de voortgebrachte wezens aanwezig en deze moesten zich bijgevolg tegen God verzetten. Want de kracht, waaraan het zijn streven te danken had, kende het wezen niet.
En zo was het wezenlijke afhankelijk van zijn verwekker. Het was iets onvolmaakts, iets wat onvrij was en daardoor was God vreemd voor hem, waardoor hij niet kon voldoen aan Zijn wil en niet overeenkwam met Zijn wezen. God als het meest volmaakte wezen kon niets in Zijn nabijheid dulden, dat niet met deze volmaakte staat overeenkwam. Het was niet de eigen schuld van het wezen, want het herkende het licht nog niet, omdat het zijn oorsprong had in de duisternis. Gods liefde hielp deze wezens en gaf hun kennis van het licht. Hij gaf hun de vrijheid van de wil, doordat Hij Zijn tegenstander de macht over het wezenlijke ontnam en zodoende de wezens aan zijn macht ontrukte.
Maar hetgeen onvolmaakt geschapen was, kon niet door de goddelijke wil tot volmaaktheid veranderd worden, maar het moest zelf kiezen. Het moest uit eigen beweging de nabijheid van God nastreven en zich van de tegenstander bevrijden. Door de vrijheid van zijn wil was het in die toestand geplaatst, dat het wezen kon kiezen, omdat het nu beide machten kende. Maar zijn verkeerde wil overwoog en het wezenlijke keerde zich weer naar zijn verwekker en verloor zich in de duisternis.
En dit boezemde God medelijden in, want de toestand van degenen die zonder licht waren, was kwellend. Maar Zijn liefde wilde de wezens in een gelukkig makende toestand zien. En zo ontnam Hij de wezens hun wil en liet hen in een willoze toestand een eindeloos lange weg gaan, die hen de volmaaktheid zou moeten bezorgen. En voor dit doel liet God de schepping ontstaan. God vormde dingen, die ervoor bestemd waren om het willoze wezenlijke in op te nemen. Dus schiep God de hemel en de aarde. Een geestelijke en een aardse wereld, die ervoor bestemd waren om het onvolmaakte een verblijfplaats te bieden, tot het volmaakt geworden was.
Het wezenlijke is nu gedwongen om zijn vroegere arrogantie af te leggen en zich te buigen voor de goddelijke wil. Het moet dus een toestand verdragen, die een gebondenheid betekent voor het wezenlijke, dat zich eerst in vrijheid bevond. Het werd van zijn vrijheid beroofd, omdat het deze misbruikt heeft. Maar de gang door het scheppingswerk brengt het weer dichter bij de vroegere vrijheid, totdat het uiteindelijk als mens zijn wilsvrijheid weer krijgt om nu de proef, of het de vrije wil nu op de juiste manier gebruikt, af te leggen. Het gevaar is wel groot, dat het wezen de proef niet doorstaat, maar het moet voor zo’n proef gesteld worden, omdat alleen in wilsvrijheid de terugkeer naar God volwaardig is. Ze dus voor het wezen de toenadering tot God betekent.
De kracht uit God, die eens gebruikt werd door de tegenstander van God voor het scheppen van wezens, is nu weer teruggestroomd naar haar oorsprong en tegelijkertijd is de aan God vijandige wil veranderd in een aan God gelijke wil. Het wezen is dus volmaakt geworden, zodra het dezelfde wil heeft als God. Het wezen, dat bij zijn ontstaan niets wist van God, erkende enkel de tegenstander van God als zijn heer. Maar nu heeft het zich aan diens macht ontrukt en de weg teruggevonden naar zijn Vader, uit Wiens kracht het voortgekomen is.
Amen
VertalerRappelez-vous que vous êtes des créatures qui se sont rebellées contre Dieu, que la volonté du pouvoir ennemi de Dieu vous a appelé à la vie et que donc vous êtes des fils du péché. Dieu n'a pas retenu Sa Force à cet esprit qui une fois a été procédé parfait de la Force de Dieu, et donc celui-ci a profité de la Force de Dieu et a fait se lever d’innombrables êtres de sa volonté en utilisant la Force divine et cela a été votre commencement. Vous êtes des produits d'une volonté inversée et malgré cela d'Origine divine, vu que seulement la Force de Dieu vous a fait devenir ce que voulait l'adversaire de Dieu. Et donc vous êtes encore en son pouvoir tant que votre volonté aspire encore à la même chose - à la séparation de Dieu - parce que cela était la pensée de base, le motif de la chute de Dieu, d'être libéré de Son Pouvoir, d’être libre et pouvoir dominer sur la substance animique originelle. Et donc l'être le plus lumineux créé par Dieu tomba dans l'abîme le plus profond, il se rebella contre Dieu et chercha à faire se rebeller toute la substance animique originelle contre Dieu, ce qui avait été appelé à la vie par sa volonté. Et ceux qui avaient été créés par lui se pliaient à sa volonté, même s’ils pouvaient décider librement quel Seigneur ils voulaient reconnaître. La substance animique originelle était dans son pouvoir, parce que celle-ci lui a donné sa volonté, et maintenant cette volonté a été abusée par l'adversaire de Dieu, parce que celui-ci l'avait liée, et ainsi il a rendu non-libre la créature originairement libre. Mais tout ce qui est procédé de la Force de Dieu a une tendance pour la liberté, et pour rendre à la substance animique originelle sa liberté, Dieu a dédouané la substance animique originelle du pouvoir de son géniteur, il l'a posé librement dans le monde spirituel et il lui a donné le droit à l'autodétermination. Mais la substance animique originelle a aussi abusée de sa force et est devenue pécheresse, parce qu'elle s'est décidée pour l'adversaire. Mais la Force divine est la Substance d’Ur de la substance animique originelle, et la Force divine doit irrévocablement refluer vers Dieu. Et donc Dieu lutte pour ces êtres tombés de Lui, pour qu'ils retrouvent la voie vers Lui et qu’ils Lui offrent leur volonté. L'esprit humain ne saisit pas que rien de ce qui est issu de Dieu ne puisse être perdu ; il ne saisit pas, quelle immense entreprise c’est que de reconduire de nouveau près de Dieu ce qui s'est éloigné de Lui. L'esprit humain ne peut imaginer que le pouvoir de l'adversaire de Dieu était si grand qu’il ait pu faire se lever des êtres, et que la Force divine n'ait rien fait pour changer cette volonté, de sorte qu’ils auraient dû reconnaître Dieu comme leur Seigneur au-dessus d’eux et leur permettre de s'approcher de Dieu et de s'acquitter de Sa Volonté. L'esprit humain ne saisit pas qu'il s’est passé des temps inimaginables avant que se soit déroulé la transformation de la pensée de ces créatures pour qu'ils reconnaissent Dieu. Et donc Dieu donne connaissance aux hommes par des canaux spirituels de la Force qui était active lors de la création de la substance animique originelle qui vit maintenant dans l'incorporation sur la Terre. (06.10.1941) Cette substance animique originelle a agi contre Dieu tant que sa volonté était libre, et elle ne reviendrait jamais à Dieu si elle était laissée dans cette libre volonté ; parce que vu qu’elle a été engendrée par une volonté inversée, celle-ci se retrouvait dans le créé et par conséquent elle devait tendre contre Dieu, parce qu'elle ne reconnaissait pas la force vers laquelle elle devait tendre. Et ainsi la substance animique originelle était des serfs de leur géniteur, elle était quelque chose d'imparfait, de non-libre et donc elle ne reconnaissait pas Dieu, chose qui ne pouvait pas correspondre à Sa Volonté et à Son Être. Dieu en tant que l’Être le plus parfait ne pouvait pas tolérer près de Lui quelque chose qui ne corresponde pas à cet état de Perfection. Mais l'être n'avait pas encore commis sa faute, parce qu'il ne reconnaissait pas encore la Lumière, vu qu’il avait eu son origine dans l'obscurité. L'Amour de Dieu a assisté ces êtres et leur a donné connaissance de la Lumière. Il leur a donné la liberté de la volonté, tandis qu'il a enlevé à Son adversaire le pouvoir sur la substance animique originelle et donc Il a libéré ces êtres de son pouvoir. Le créé devenu imparfait ne pouvait cependant pas être changé dans la perfection à travers la Volonté divine, mais il devait le décider lui-même, il devait aspirer par sa propre poussée à la Proximité de Dieu et à s'éloigner de l'adversaire. À travers la liberté de sa volonté il était mis dans la condition de se décider, vu que maintenant il avait connaissance des deux Pouvoirs. Mais sa volonté inversée était plus grande et la substance animique originelle s'est tournée de nouveau vers son géniteur et s’est perdue dans l'obscurité. Et Dieu a eu de la Compassion pour elle, parce que l'état de la substance animique originelle sans Lumière était atroce. Son Amour voulait savoir les êtres dans un état heureux. Et ainsi Il a enlevé aux êtres leur volonté et Il leur a faits parcourir une voie infiniment longue dans l'état sans volonté, qui devait les mener à la perfection. Et à cet effet Dieu a fait se lever la Création, Il a formé des choses qui étaient destinées à l'accueil de cette substance animique originelle sans volonté. Donc Dieu créa le Ciel et la Terre, un monde spirituel et un terrestre, destinés à offrir un lieu de séjour à l'imparfait, tant qu’il n'était pas devenu parfait. Maintenant l'essentiel est forcé de déposer son arrogance et de s'adapter pour se plier à la Volonté divine. Il doit donc supporter un état qui signifie une chaîne pour la substance animique originelle avant qu’elle se retrouve dans la liberté. Elle est privée de sa liberté, parce qu'elle en avait abusé. Mais le parcours au travers des Œuvres de la Création la porte de nouveau plus près de la liberté qu'autrefois, jusqu'à ce qu’à la fin au stade d’homme elle reçoive de nouveau la liberté de la volonté, pour soutenir l'épreuve si maintenant elle emploie sa libre volonté de la manière juste. Le danger est certes très grand que l'être ne réussisse pas l'épreuve, mais celle-ci doit être imposée, parce que seulement dans la liberté de la volonté le retour à Dieu est pleinement valable, et pour l'être il signifiera le rapprochement de Dieu. La Force de Dieu, qui autrefois était employée par l'adversaire de Dieu pour créer des entités, est maintenant de nouveau refluée vers son Origine, la volonté contraire à Dieu est en même temps changée dans une Volonté semblable à celle de Dieu, donc l'être est devenu parfait dès qu’il se trouve dans la même Volonté que Dieu. L'être qui, à sa création, ne savait rien de Dieu, qui reconnaissait seulement l'adversaire de Dieu comme son maitre s’est maintenant libéré de ce pouvoir et a retrouvé le retour vers la Maison, vers son Père de la Force duquel il est procédé.
Amen
Vertaler