Zonder dienende werkzaamheid kan een wezen zich niet bevrijden. Dit geldt voor zowel de wezens die gebonden zijn alsook voor degenen die een vrije wil hebben. Steeds is de dienende werkzaamheid de voorwaarde voor het bereiken van een toestand, die het vrij laat komen uit zijn uiterlijke vorm. En hoe bereidwilliger het wezen de dienende werkzaamheid ondergaat, des te sneller kan het van uiterlijke vorm wisselen tot de laatste vorm, het vleselijke lichaam van de mens, de ziel omgeeft en nu is weer het dienen in liefde de taak, welke de ziel moet vervullen om ook de laatste uiterlijke vorm te ontvluchten en onbelast binnen te kunnen gaan in het geestelijke rijk.
Dienen in liefde is het enige wat de ziel vrij maakt uit haar onvrije toestand en juist hier schenken de mensen zo weinig aandacht aan. In hun haasten en jagen vinden ze niet meer de tijd voor andere mensen. Ze vergeten de eigenlijke opdracht, want ze beschouwen zichzelf te veel als zelf het middelpunt te zijn. En daarom blijven ze gebonden, want enkel dienen in liefde verlost.
Tijdens de voorstadia zijn de wezens door de goddelijke wil tot dienende werkzaamheid voorbestemd. Ze verkeren in een zekere toestand van moeten, zodat ze die werkzaamheid uit moeten voeren, die God hun toegewezen heeft. Maar als mens valt de goddelijke wil in dit opzicht weg, als Hij de mens zelf laat denken en handelen volgens zijn wil. En daarom wordt hij niet in een dienende werkzaamheid gedrongen, maar hij moet uit vrije wil dienend werkzaam zijn. Daartoe moet de drijfveer in het hart aanwezig zijn. De liefde in hem moet dus ontstoken worden, want pas deze zet hem aan om dienend werkzaam te zijn voor de naaste. Maar zonder liefde ontbreekt hem de drijfveer en de mens vervult dan niet wat hem als aardse taak gegeven is. En hier lijdt de hele mensheid aan.
Werkzaam zijn in liefde vereist net zo lang een grote overwinning op zichzelf, zolang de mens nog niet in de liefde staat. Maar als de vlam van de liefde in zijn hart ontstoken is, kan hij niet anders dan in liefde actief zijn, want liefde is kracht. Maar liefde kan nooit passief blijven. Ze zal steeds tot activiteit aansporen, dus zich willen uiten en wel op een manier die de medemensen gelukkig maakt. En zodoende dient de mens degenen, die hij gelukkig wil maken en hij maakt zich daardoor vrij van zijn vroegere schuld, omdat hij door verwaandheid wilde heersen.
Dat dienen betekent dus voor hem een bevrijding uit eindeloos lange tijd gedragen boeien en maakt tegelijkertijd de uiterlijke vorm onnodig, zodat de ziel zodoende haar laatste uiterlijke vorm af kan leggen, want ze heeft hierdoor bewezen, dat ze haar vroegere instelling ten opzichte van God opgegeven heeft. Dat ze niet tegen God is, maar liefde geworden is, dus in dezelfde wil als God staat. Bijgevolg heeft ze de scheiding van God geheel overwonnen en is ze dus één geworden met Hem.
Vereniging met God betekent vergeestelijking, dus een vervormen is nu onnodig geworden en elke belasting is van de ziel weggenomen. Maar de vereniging met God kan alleen maar in de liefde plaatsvinden. De werken van liefde bewerkstelligen de toenadering tot God, omdat God in elk werk van liefde aanwezig is. Maar wie zich de toenadering tot God ten doel gesteld heeft, die staat al in de liefde, want hij verlangt ernaar om met Hem verenigd te worden, omdat hij God liefheeft. En zodoende is hij door dat verlangen ook bevrijd van de macht van de tegenstander. Hij heeft zichzelf verlost door de liefde.
Amen
VertalerSenza attività servente nessun essere si può liberare. Questo vale sia per l’essere legato come anche nella libera volontà. E’ sempre premessa l’attività servente per il raggiungimento dello stato che rende possibile di liberarsi della sua forma esteriore. Più volonteroso l’essere si sottomette all’attività servente, più rapidamente può cambiare la forma esteriore, finché circonda l’anima nell’ultima forma esteriore, il corpo di carne dell’uomo ed ora è di nuovo il compito di servire nell’amore, che l’anima deve compiere per sfuggire anche all’ultima forma esteriore e poter entrare nel Regno spirituale senza peso. Servire nell’amore è l’unica cosa che libera l’anima dal suo stato non libero e proprio a questo gli uomini badano troppo poco. Nella loro fretta ed inseguire non trovano più tempo per altri uomini, dimenticano il vero compito, perché considerano sé stessi troppo come punto centrale. Perciò rimangono legati, perché soltanto il servire nell’amore libera. Negli stadi antecedenti gli esseri sono obbligati all’attività servente attraverso la Volontà divina, si trovano in un certo stato dell’obbligo, in modo che devono eseguire l’attività che Dio ha assegnato loro. Ma come uomo la Volontà divina esce in quanto Egli lascia pensare ed agire l’uomo stesso secondo la sua volontà. Perciò non viene spinto in una attività servente, ma deve attivarsi servendo nella libera volontà. La spinta a questo dev’esistere nel cuore, quindi in lui dev’essere acceso l’amore, perché soltanto questo lo spinge ad attivarsi servendo il prossimo. Senz’amore però gli manca la spinta e l’uomo allora non adempie ciò che gli è posto come compito terreno. In questo è ammalata tutta l’umanità. Essere attivo nell’amore richiede un maggior superamento di sé stesso, finché l’uomo non sta ancora nell’amore. Ma se la fiamma dell’amore è accesa nel suo cuore, allora non può fare altro che attivarsi nell’amore, perché l’amore è la Forza, la Forza però non può mai essere inattiva, stimolerà sempre all’attività, quindi a volersi manifestare e cioè in un modo che rende felice il prossimo. Così l’uomo serve colui che vuole rendere felice e con ciò si libera dalla sua colpa di una volta, quando voleva dominare nell’arroganza. Perciò il servire significa per lui una liberazione da una catena sopportata per tempi infiniti e rende contemporaneamente non necessaria la forma esteriore, in modo che quindi l’anima possa deporre l’ultima forma esteriore, perché così ha dimostrato che ha rinunciato alla sua predisposizione di un tempo contro Dio, che non è più contro Dio, ma è diventata amore, quindi si trova nella stessa Volontà di Dio, di conseguenza ha superato totalmente la separazione da Dio, è diventata una con Lui. L’unificazione con Dio significa spiritualizzazione, quindi la formazione terrena è ora diventata inutile ed è stato tolto dall’anima ogni peso. L’unificazione con Dio può però aver luogo solamente nell’amore. Le opere dell’amore producono l’avvicinamento a Dio, dato che Dio E’ presente in ogni opera d’amore. Ma chi si porree per meta l’avvicinamento a Dio, è già nell’amore, perché desidera essere unito con Lui, perché ama Dio. Quindi attraverso il desiderio è anche diventato libero dal potere avverso. Ha redento sé stesso attraverso l’amore.
Amen
Vertaler