Alles verandert en niets blijft zoals het is. Bijgevolg leeft ook alles, wat de schepping in zich bevat. Daarentegen bestaat er een toestand, die met recht levenloos genoemd kan worden. Dit is de geestelijke stilstand, die daar aan te treffen is, waar het materialisme overheerst. Daar is weliswaar aardse activiteit te herkennen, maar geestelijke activiteit is er uitgeschakeld. En dit heeft tot gevolg, dat elke verdere ontwikkeling van de ziel onmogelijk is. Dat de ziel in dezelfde toestand blijft, waarin ze van tevoren al was.
Maar passiviteit is een teken van de dood. Wat dood is, is onbeweeglijk. Het is in zekere zin zonder enig leven. Het is iets, dat waardeloos is en daarom wordt het niet opgemerkt. Maar er kan niet van een dood wezen op zich gesproken worden. Want zo lang de kracht uit God naar een scheppingswerk toestroomt, is het ook in staat om te leven. Maar God ontneemt geen wezen deze kracht, ofschoon het deze niet volgens de goddelijke wil gebruikt.
Maar God onttrekt Zijn liefde aan een passief wezen en dit heeft de stilstand tot gevolg en een bekoelen van de goddelijke liefde heeft ook effect op de verharding van het geestelijke. Dit lot is onuitsprekelijk treurig, want gelukkig makend is enkel de toestand van ononderbroken werkzaamheid. Belastend daarentegen is het verblijf in steeds dezelfde uiterlijke vorm en nog meer belastend is het, wanneer het wezen zijn uiterlijke vorm aflegt en het het geestelijke rijk binnengaat en het geen mogelijkheid meer heeft om werkzaam te zijn. Wanneer het door eigen schuld gedwongen in een levenloze toestand gedrukt wordt. Het wezen kan eeuwigheden in deze toestand blijven, zonder dat hem hulp gebracht kan worden, omdat het koppig is en elke hulp afwijst. Wanneer het dus niets doet om de toestand van passiviteit te beëindigen.
In het aardse leven zal het wezen deze dode toestand niet zo voelen, want aardse werkzaamheid laat hem de geestelijke toestand niet herkennen. Bijgevolg wordt deze toestand ook niet opgeheven, omdat het het wezen aan de wil ontbreekt. En is op aarde de wil van het wezen al gebonden, dan is dit nog veel meer gebonden in het hiernamaals. Daar kan hem van alle kanten advies gegeven worden, maar het ontbreekt het wezen ook aan de kracht om te willen. Het is apathisch of geheel verstokt.
Maar beiden kenmerken het ver af staan van God en dus de gebonden, onvrije toestand, die tot uiting komt in passiviteit en een ontbrekende wil. Dit is de toestand van de dood. De duisternis, in tegenstelling tot de toestand van het leven. Dat is de eeuwigheid in het helderste licht en het betekent onophoudelijke werkzaamheid.
Amen
VertalerTutto cambia, e nulla rimane così com’è. Di conseguenza vive anche tutto ciò che la Creazione cela. Invece esiste uno stato che può essere chiamato con ragione ‘senza vita’. Questo è lo stato dell’arresto spirituale, che si trova là, dove predomina il materialismo. Là è riconoscibile bensì una vivace attività terrena, ma è esclusa l’attività spirituale. E questo ha per conseguenza, che è impossibile ogni sviluppo ulteriore dell’anima, quindi rimane nello stesso stato nel quale stava prima. Ma l’inattività è un segno di morte. Ciò che è morto è immobile, è per così dire senza qualsiasi vita, è qualcosa di inutile, che è senza scopo e meta e perciò rimane inosservato. Ma non si può parlare di un essere morto in sé, perché finché la Forza da Dio affluisce ad un’Opera di Creazione, in questa c’è anche la capacità di vivere. Ma Dio non sottrae questa Forza a nessun essere, benché non la utilizzi secondo la Volontà divina. Ma Dio sottrae il Suo Amore ad un essere spiritualmente inattivo, e questo ha per conseguenza l’arresto ed un raffreddarsi del divino Amore ha l’effetto nell’indurimento dello spirituale (della sostanza spirituale?). Questa sorte è estremamente triste, perché solo lo stato di ininterrotta attività rende felice, è invece opprimente nel sostare nella forma esterna sempre uguale ed ancora più opprimente, quando l’essere depone la sua forma esteriore ed entra nel Regno spirituale e non ha più nessuna possibilità di essere attivo, quando viene costretto ad entrare in uno stato senza vita attraverso la propria colpa. L’essere può rimanere in questo stato per delle Eternità, senza che gli possa essere portato l’aiuto, perché è ostinato e rifiuta ogni aiuto, quando non contribuisce a terminare il suo stato di inattività. Nella vita terrena l’essere non viene a sentire questo stato morto, perché l’attività terrena non gli fa riconoscere lo stato morto spirituale. Quindi non viene nemmeno sospeso, dato che all’essere manca la volontà. E se già sulla Terra la volontà dell’essere è legata, allora lo è ancora di più nell’aldilà. Là gli possono essere dati consigli da tutte le parti, all’essere manca anche la Forza di volere, è apatico oppure totalmente incaparbito. Ambedue le cose però contrassegnano la lontananza da Dio e quindi lo stato legato, non-libero, che si manifesta nell’inattività e mancanza di volontà. Questo è lo stato di morte, dell’oscurità, in contrasto allo stato di Vita, che è la più chiara Luce dell’Eternità e significa ininterrotta attività.
Amen
Vertaler