Al naargelang zijn bekwaamheid om op te nemen, zal de mens zich nu deze kennis toe-eigenen. Maar altijd zal de kennis zaken betreffen, die met God en de oneindigheid in verband staan en steeds zal de ontvangen kennis eraan bijdragen om de mens dichter bij God te brengen, want zodra de mens opheldering krijgt over het goddelijke werkzaam zijn en besturen, zal hij zich ook in eerbied voor Hem buigen en dit betekent ook een naderen van God.
Bijgevolg moet de mens eerst een bepaalde kennis het zijne noemen, voordat hij zich kan verenigen met God. Hij moet ingewijd zijn in de goddelijke leer van de liefde. Hij moet weten dat hij in de liefde van God zijn oorsprong heeft en dat hij zelf een schepsel is, dat voortgekomen is uit de liefdeswil van God. Hij moet ook het doel van de schepping kennen en de opdracht van de mens gedurende zijn bestaan op aarde. Pas de mens, die zich zo’n kennis toegeëigend heeft, werkt nu bewust aan de ontwikkeling van zijn ziel en dit levert hem de vereniging met God op.
Wie zonder kennis de vereniging met God bereiken wil, moet buitengewoon werkzaam zijn in liefde, zodat hij door de liefde dichter bij God komt. Hij moet het gebrek aan kennis door onbaatzuchtige liefde proberen te vervangen, want dan is zijn ziel zo, zoals het God welgevallig is en voor hem zal het inzicht als in een flits komen, als hij overlijdt. Hij zal zodoende ook dezelfde kennis bezitten, omdat dit absoluut noodzakelijk is voor de taak, die hem in het hiernamaals wacht.
Want nu is het overdragen van kennis aan onwetende zielen de werkzaamheid, die hij verrichten moet. Kennis te hebben op aarde betekent al op aarde deze opdracht uit te kunnen voeren, dus kennis doorgeven aan degenen, die geen kennis bezitten. En deze opdracht is buitengewoon zegenrijk, want ze levert zowel de gever, alsook de ontvanger groot geestelijk voordeel op.
En daarom is het van het grootste belang, wanneer de mens in gedachten vragen stelt, die in dit gebied zwerven, dat aards ontoegankelijk is. Zulke vragen worden hem beantwoord door wetende krachten en deze dragen er dus aan bij, dat zijn kennis toeneemt en hij nu van zijn kant weer onderwijzend werkzaam kan zijn. Dat hij dus op aarde al in verlossende zin werkzaam kan zijn aan de medemensen.
Amen
VertalerJe nach Aufnahmefähigkeit wird sich der Mensch nun dieses Wissen aneignen. Immer aber wird das Wissen Dinge betreffen, die mit Gott und der Unendlichkeit im Zusammenhang stehen, und immer wird das empfangene Wissen dazu beitragen, den Menschen Gott näherzubringen, denn sowie der Mensch Aufklärung bekommt über göttliches Wirken und Walten, wird er sich auch in Ehrfurcht beugen vor Ihm, und dies bedeutet auch Annäherung an Gott. Folglich muß der Mensch zuvor ein bestimmtes Wissen sein eigen nennen, ehe er den Zusammenschluß mit Gott finden kann. Er muß eingeweiht sein in die göttliche Liebelehre; er muß wissen, daß in der Liebe Gottes alles seinen Ursprung hat und daß er selbst ein Geschöpf ist, aus dem Liebewillen Gottes hervorgegangen. Er muß auch um den Zweck der Schöpfung wissen und um die Aufgabe des Menschen während seines Erdendaseins. Erst der Mensch, der ein solches Wissen sich angeeignet hat, arbeitet nun bewußt an der Gestaltung seiner Seele, und dies trägt ihm den Zusammenschluß mit Gott ein. Wer ohne Wissen den Zusammenschluß mit Gott erreichen will, der muß ungemein liebetätig sein, so daß er durch die Liebe Gott nahekommt. Er muß den Mangel an Wissen durch uneigennützige Liebe zu ersetzen suchen, denn dann ist seine Seele so, wie es Gott wohlgefällig ist, und ihm wird blitzschnell die Erkenntnis kommen, so er aus dem Erdenleben scheidet. Er wird also auch das gleiche Wissen besitzen, weil dies unbedingt nötig ist für die Aufgabe, die ihn im Jenseits erwartet. Denn nun ist das Übermitteln des Wissens an unwissende Seelen die Tätigkeit, die er ausführen muß. Im Wissen zu stehen auf Erden bedeutet, schon auf Erden die Mission ausführen zu können, also Wissen weiterzugeben denen, die ohne Kenntnis sind. Und es ist diese Mission außergewöhnlich segensreich, denn sie trägt sowohl dem Gebenden wie dem Empfangenden großen geistigen Vorteil ein. Und darum ist es auch von größter Bedeutung, wenn der Mensch Fragen stellt in Gedanken, die jenes Gebiet streifen, das irdisch unzugänglich ist. Solche Fragen werden ihm beantwortet von wissenden Kräften und also beitragen, daß sein Wissen vermehrt werde und er nun seinerseits wieder lehrend tätig sein kann.... daß er also auf Erden schon in erlösendem Sinn sich betätigen kann am Mitmenschen....
Amen
Vertaler