• Terug

Toestand van licht of duisternis na het overlijden

Zodra uw aardse leven beëindigd is, speelt er zich een verandering rondom u en uw omgeving af. Het lichamelijke oog is verdwenen. Wat u nu ziet, ziet u met het geestelijke oog en dit is nu, al naar gelang de staat van rijpheid van de ziel, in staat om hetgeen zich om hem heen bevindt, te begrijpen. Het zal alles op kunnen nemen als de mens op aarde geestelijk gestreefd heeft en de ziel dus al een bepaalde graad van rijpheid bereikt heeft. Ze zal echter weinig zien, als de ziel nog onrijp is. Want dan is haar geestelijke oog nog gesloten. En is het dus nog donker en zonder licht rondom zo’n ziel. Ze ziet alles als schaduwen en ze dwaalt nu in een vertwijfelde toestand in het rond, zoals een mens, die van het licht in zijn ogen beroofd is, die nergens de weg vindt.

Dit is een treurige toestand en de ziel is er nu ver van verwijderd haar omgeving voor het goddelijke rijk aan te zien. Ze wandelt rusteloos in het rond tot ze na lange tijd op zielen stuit, die in dezelfde toestand verkeren. De zielen kunnen nu over hun lijden klagen en doen dat ook, al naar gelang hun inzicht. Ze zullen klagen en morren of vertwijfeld volledig apathisch blijven.

En toch is het samenzijn van zulke zielen de enige mogelijkheid om hun toestand te verbeteren, doordat ze elkaar over en weer raad geven en nadenken over middelen om uit deze duistere streek een uitweg te vinden. En zodra dit verlangen in hen actief wordt, verschijnen er lichtwezens in een omhulsel van hun lichtgestalte en geven hun adviezen voor de verbetering van hun toestand. In deze vertwijfelde toestand grijpen de zielen elke mogelijkheid aan, als ze niet totaal verstokt zijn en ze dan in steeds duisterder streken komen, in plaats van naar het licht te gaan.

Er is zo veel ellende en leed in dit duistere rijk, dat menige ziel het verlangen in zich voelt om te helpen en nu van hun kant alles doen om het leed te verminderen. Dan begint hun werkzaamheid in liefde, hetgeen ze op aarde verzuimd hebben. En met dit werkzaam zijn in liefde begint ook het geestelijke oog in staat te worden om te zien. Steeds meer zal de ziel in staat zijn te herkennen, wat er om haar heen is en zodoende zal ze ook wetend worden, want ze ziet nu wat geestelijke kennis oplevert. Ze heeft verlangen naar steeds helderder licht, treed daarom in verbinding met lichtwezens, ontvangt van hen uitgebreidere kennis, geeft in haar drang tot helpen de kennis door en is dus onophoudelijk in liefde werkzaam. Dus streeft ze nu opwaarts. Het wordt steeds lichter en helderder rondom zo’n ziel en spoedig is ze het duistere rijk ontvlucht om nu voortdurend in het licht te zijn.

Als de ziel door het lijden van de haar omgevende zielen besloten heeft om in liefde werkzaam te zijn, dan is haar toestand niet hopeloos meer. Maar het is ernstig voor de zielen, die verder in hun passiviteit volharden. Die alleen maar aan de eigen verschrikkelijke toestand denken en die onaangeroerd blijven bij het leed van anderen. Ze kunnen ook niet in deze toestand gelaten worden, omdat er zich anders nooit een streven in hen zou kunnen ontwikkelen. En daarom wordt hun toestand steeds duisterder, hun kwellingen steeds ondraaglijker, zodat ze uiteindelijk proberen om hun omgeving te ontvluchten, zodat door het eigen lijden ook het medelijden met anderen ontwaakt, vanwege hun lijden. Want de ziel kan zich alleen maar door een werkzaam zijn in liefde verlossen. Dat wil zeggen zich vrijmaken uit de duisternis en opstijgen naar het licht.

In zo’n toestand heeft de ziel bijzonder veel behoefte aan het gebed van de mensen op aarde, want dit geeft hun kracht en sterkt hun wil om opwaarts te gaan. Deze zielen zijn zo beklagenswaardig en hun kan door een gebed in liefde buitengewone hulp verleend worden. Maar hoeveel zielen, die op aarde nooit in liefde actief zijn geweest, moeten dit gebed ontberen? Dezen worden in het hiernamaals door weinig goede gedachten gevolgd en daarom is hun toestand ook zo buitengewoon troosteloos. En toch vermindert het strijden van de kant van de lichtwezens om zulke zielen niet. En ook de al verder gevorderde zielen ontfermen zich over hen en proberen hun hulp te brengen, want onophoudelijk daalt het lichtvolle naar de duisternis af om te verlossen, wat niet geheel weerspannig is.

Amen

L'état de Lumière ou bien d'obscurité après le décès

Dès que la vie terrestre est terminée, il se passe un changement autour de vous et dans votre entourage. L'œil corporel est éteint ; ce que vous voyez maintenant, vous le contemplez avec l'œil spirituel, et celui-ci est maintenant selon l'état de maturité de l'âme, capable de saisir ce qui se trouve autour d'elle. Il pourra tout voir si l'homme sur la Terre tendait vers le spirituel et si l'âme a déjà atteint un certain degré de maturité, mais il verra moins si l'âme est encore immature, parce qu'alors son œil spirituel est encore fermé. Et donc il fait encore sombre et sans Lumière autour d’une telle âme. Il voit tout comme des ombres et maintenant il erre dans un état désespéré, comme un homme privé de la lumière des yeux, qui ne se retrouve dans aucun lieu. Cela est une triste situation et l'âme est maintenant très loin de considérer son ambiance comme le Royaume divin. Elle va de ci de là inquiète, jusqu'à ce qu’après un temps qui lui parait interminable elle rencontre des âmes qui sont dans le même état. Maintenant les âmes peuvent se plaindre de leur état et elles le font selon leur connaissance. Elles se plaindront, murmureront et resteront désespérées dans une totale apathie. Et la rencontre avec de telles âmes est l'unique possibilité d'améliorer leur état, en se conseillant réciproquement, en considérant les moyens pour sortir de cette zone sans lumière. Et dès qu’en elles ce désir se fait jour, des êtres de Lumière enveloppés de formes lumineuses viennent à leur rencontre et leur donnent des conseils pour améliorer leur situation. Dans cet état désespéré les âmes saisissent toutes les opportunités si elles ne sont pas totalement endurcies elles se dirigent vers des régions toujours plus sombres, au lieu d'arriver dans la Lumière. Il y a tant de misères et de souffrances dans ce Royaume sans lumière, que quelques âmes sentent en elles le désir d'aider et maintenant une partie d’entre elles se donnent du mal pour adoucir la souffrance. Alors l’âme commence son activité d'amour qu’elle a manqué de déployer sur la Terre. Et avec cette activité d'amour elle commence même à devenir capable de voir avec l'œil spirituel. L’âme sera toujours plus en mesure de reconnaître autour d’elle et donc elle deviendra aussi plus savante, parce que maintenant elle voit ce que comporte le savoir spirituel, elle a le désir pour une Lumière toujours plus claire, de cela lui permet d’entrer en contact avec les êtres de Lumière, elle reçoit alors un savoir plus étendu, donne aux autres le savoir acquis poussée par le désir d'aider et donc elle est continuellement active dans l'amour. Donc maintenant elle tend vers le Haut, elle devient toujours plus lumineuse et il fait plus clair autour d’une telle âme, et vite elle aura échappé au règne obscur, elle est maintenant continuellement dans la Lumière. Si l'âme s'est décidée une fois, à cause de la souffrance des âmes qui l'entourent, à une activité d'amour, alors son état n'est plus sans espoir. Par contre il est grave pour les âmes qui continuent à rester dans leur inactivité, qui pensent seulement à leur état terrible et pour lesquelles la souffrance des autres ne parvient pas à les tirer de leur totale indifférence. Même ces âmes ne peuvent pas être laissées dans cet état, elles ne pourraient autrement jamais arriver à d’autres sentiments. Donc leur état devient toujours plus sombre, leurs tourments toujours plus insupportables, jusqu'à ce qu’elles cherchent finalement à échapper à leur ambiance, de sorte que dans leurs souffrances il se réveille aussi de la compassion pour la souffrance des autres. Parce que l'âme peut se libérer seulement à travers une activité d'amour, c'est-à-dire se libérer de l'obscurité et monter en haut vers la Lumière. Dans un tel état l'âme a particulièrement besoin de la prière des hommes sur la Terre, parce que celle-ci lui transmet sa Force et fortifie leur volonté pour tendre vers le Haut. Ces âmes sont si à plaindre qu’à elles il peut être donné une aide extraordinaire par une prière dans l'amour ; mais combien d'âmes doivent se passer de la prière, parce qu'elles ne se sont jamais activées affectueusement sur la Terre, à celles-ci seulement peu de bonnes pensées les suivent dans l'au-delà, et pour celles-ci leur état est extraordinairement désolant. Et malgré cela les êtres de Lumière ne cessent pas de combattre pour de telles âmes. Et même les âmes déjà plus avancées prennent soin d’elles et cherchent à leur apporter de l’aide, parce que le spirituel plein de Lumière descend sans interruption en bas dans l'obscurité, pour sauver ce qui n'est pas entièrement rebelle.

Amen