Vanaf het moment van de geestelijke wedergeboorte wordt de mens voortdurend verzorgd door wezens in het hiernamaals, die, God de Heer dienende, zich over hem ontfermen. Als de mens nu bewust in contact komt met de geestelijke wereld en als nu zijn streven erop gericht is om een God welgevallige levenswandel te leiden, dan sluit hij in zekere zin het aardse leven af, omdat hij meer de vooruitgang van de ziel nastreeft dan werelds succes. Hij is dus een nieuw mens geworden en heeft nieuwe doelen voor ogen. In zijn hele leven heeft zich een verandering voorgedaan. Hij let meer op het leven van zijn ziel. Hij tracht zich volgens de goddelijke wil te vormen.
En dus is dit de geestelijke wedergeboorte, waar de geest in de mens ontwaakt, waar hij zich vrij kan ontplooien om met het geestelijke buiten zich in contact te komen. Nu is het gemakkelijk voor de wezens in het hiernamaals om de mensen te beïnvloeden om dat te doen, wat goed is. Dat wil zeggen wat rechtvaardig is voor God.
Hij mag alleen geen openlijke weerstand bieden tegen deze krachten, die hem goedgunstig gezind zijn. Hij mag niet, als hij zich tot een goede daad gedrongen voelt, uit bekrompen aardse bedenkingen zijn wil tegenover deze drang zetten en nu tegen zijn innerlijke overtuiging in iets anders doen, denken of spreken. Hij moet zich nu, als hij zich eenmaal aan de goddelijke wil onderworpen heeft, ook gelovig aan de eeuwige Godheid toevertrouwen. Dan is hij ook van elke verantwoordelijkheid voor zijn aardse leven ontheven. Want alle geestelijke wezens die God willen dienen, bepalen nu voor de mens zijn levenswandel.
De mens moet nog wel worstelen, opdat zijn rijpheid toeneemt, maar hij hoeft nooit te vrezen, dat zijn geest weer in de duisternis terugvalt en dat de mens naar een al lang geleden overwonnen trede teruggedrongen zou kunnen worden. De lichtwezens in het hiernamaals verhinderen dit, zodra de mens bidt om kracht en een sterk geloof. Want dit gebed geeft steeds weer de op God gerichte wil te kennen en de mens kan niet onrechtvaardig handelen, zolang hij zich naar God toekeert.
De mens is niet volmaakt en daarom zal hij voor de wereld, dat wil zeggen voor de wereldse mensen, van nog zo menige tekortkoming beschuldigd worden en hijzelf zal vaak ook niet tevreden over zichzelf zijn. Maar hij kan nooit in de afgrond storten. Dus de wedergeboorte van de geest blijft bestaan, ondanks uiterlijke gebreken en fouten. Alleen moet het gebed inniger en vaker aangewend worden, opdat de kracht tot het goede vergroot wordt en deze kracht de mensen nu door werkzame lichtwezens, die zich over de mensen ontfermen en hen helpen als ze in zielennood verkeren, toegestuurd kan worden.
Amen
VertalerJusqu'à l'heure de la renaissance spirituelle, l'homme est sous une assistance constante de la part des êtres de l'au-delà qui, en servant Dieu le Seigneur, prennent soin de lui. Si l'homme a pris consciemment contact avec le monde spirituel alors maintenant sa tendance est de mener un chemin de vie complaisant à Dieu, alors il conclut d’une certaine manière la vie terrestre, parce qu'il aspire davantage au progrès de l'âme qu'au succès mondain. Donc il est devenu un homme nouveau qui a devant les yeux de nouveaux buts, un changement est intervenu dans sa vie, et il observe davantage la vie de son âme, il cherche à se former selon la Volonté divine. Et cela est la renaissance spirituelle où l'esprit dans l'homme se réveille, où il peut se développer librement pour entrer en liaison avec le spirituel en dehors de lui. Maintenant il est facile pour les êtres de l'au-delà d'influencer l'homme à faire ce qui est bien, c'est-à-dire juste devant Dieu. Il doit seulement ne pas prêter une résistance ouverte contre ces Forces qui veulent son bien. S’il se sent poussé à une bonne action il ne doit pas s'opposer à cette poussée de sa volonté suite à de futiles changements d'avis terrestres et maintenant faire, penser ou dire quelque chose d'autre que ce que lui dicte sa conviction intérieure. S'il s'est une fois soumis à la Volonté divine, il doit maintenant aussi se fier à l'Éternelle Divinité. Alors il est aussi suspendu de toute responsabilité pour sa vie terrestre, parce que tous les êtres spirituels qui veulent servir Dieu déterminent maintenant l'homme à son chemin de vie. L'homme doit certes encore lutter pour augmenter son état de maturité, mais il ne doit jamais craindre que son esprit tombe de nouveau dans l'obscurité et qu'il puisse être poussé sur une marche qui a depuis longtemps été dépassée. Cela est empêché par les êtres de Lumière dans l'au-delà, si l'homme prie pour la Force et la fortification de la foi, parce que cette prière démontre toujours de nouveau une volonté tournée vers Dieu, et l'homme ne peut commettre aucune injustice tant qu’il se tourne vers Dieu Lui-Même. L'homme n'est pas parfait, et donc devant le monde, c'est-à-dire devant les hommes du monde, il sera encore accusé de certaines faiblesses, et maintenant souvent il ne sera pas satisfait de lui-même. Mais il ne peut jamais plus tomber dans l'abîme, donc la renaissance de l'esprit reste, malgré des manques et des erreurs extérieurs. La prière doit seulement être employée encore plus intimement et plus souvent, pour que la Force pour le Bien soit augmentée et que maintenant cette Force puisse arriver à l'homme au travers de l’aide efficace des êtres de Lumière qui prennent soin des hommes et les aident lorsqu’ils sont dans la misère de l'âme.
Amen
Vertaler