Alleen de mens is in staat om zijn vrije wil te gebruiken. Dat wil zeggen dat hij het enige schepsel is dat zich in de toestand van onvolmaaktheid bevindt en toch een vrije wil heeft. Dit is een voorrecht, dat hij pas goed beoordelen kan, wanneer zijn vleselijk omhulsel van hem afgenomen is en hij de lichtsferen binnengegaan is. Pas dan herkent hij de eindeloze liefde van God, die hem gelegenheid gaf om zijn wil naar eigen goeddunken te gebruiken.
De tijd van zijn gang over de aarde in vrije wil is wel een groot gevaar voor hem, als hij deze misbruikt. Ze kan hem echter ook de grootste rijpheid van de ziel opleveren, als de vrije wil goed gebruikt wordt. En daarom wordt elke goede daad bijzonder hoog gewaardeerd, als niet één of andere dwang daar de oorzaak van is, maar ze in volledig vrije wil volbracht wordt.
Maar als de mens zichzelf eenmaal aan God in eigendom gegeven heeft, dan is zijn wil ook voortdurend gelijk aan de goddelijke wil en dan is zijn gang over de aarde ook niet meer vol verantwoordelijkheid, omdat God Zelf Zich over die mens ontfermt, die zijn wil aan Hem opgeofferd heeft. Het opgeven van de eigen wil is eigenlijk het keerpunt in zijn leven.
Wat voor de belichaming als mens een toestand van moeten was, moet in het stadium van de vrije wil nagestreefd worden: de wil volledig onder de goddelijke wil plaatsen. Zodoende moet de mens afstand doen van dat, wat eigenlijk het voorrecht van de mens ten opzichte van alle andere scheppingswerken is. Waar het wezen tijdens de eindeloze tijd van gevangenschap, toen het in zijn geketende wil smachtte, naar verlangd heeft, moet het nu vrijwillig opgeven. Pas dan kan het werkelijk vrij komen en het licht binnengaan, want het opgeven van de wil betekent pas geestelijke vrijheid, omdat dit het volmaakt worden tot gevolg heeft. Het wezen moet het diepst deemoedig zijn ten opzichte van God, dan zal hij de hoogste hoogte bereiken. Dan accepteert het de goddelijke wil en voert nu alles uit, wat de vereniging met God teweegbrengt.
De vrije wil was aanleiding voor de afval van God en moet nu ook weer de terugkeer naar Hem bewerkstelligen. Omdat het wezen de scheiding van Hem uit vrije wil voltrok, moet het nu weer de vereniging eveneens uit vrije wil zoeken. Dit is absoluut noodzakelijk, omdat elke toestand van dwang iets onvolmaakts is. Het wezen kan dus nooit gestuurd worden, maar moet zich eerst ontwikkelen.
Maar evenzo moet voor hem de mogelijkheid openblijven om zijn vrije wil verkeerd te kunnen gebruiken, omdat juist dit de toestand van vrijheid kenmerkt. De mens heeft echter altijd de gelegenheid om de zwakte van de wil te herstellen door om geestelijke kracht te vragen. Talloze wezens helpen hem als hij dreigt te falen. Ze maken hem via de gedachten het grote gevaar van de geestelijke achteruitgang bekend en zetten hem zo aan om de vrije wil goed te gebruiken. Er is geen wezen niet in staat om zijn wil ondergeschikt te maken aan God. Het kan de taak, die hem op aarde gesteld is op grond van zijn vrije wil vervullen, wanneer het deze wil uit eigen beweging opgeeft en voor het aardse leven nu van elke verantwoordelijkheid ontheven is.
Amen
VertalerOnly the human being is capable of utilizing his free will, i.e. he is the only creature that is in a state of imperfection and yet has free will. This is a privilege which he can only fully appreciate once his carnal shell has been removed and he has entered spheres of light. Only then will he recognize God's infinite love, which gave him the opportunity to use his will as he saw fit. The time of earthly change in free will is indeed a great danger for him if he misuses it, but it can also bring him the highest maturity of soul if free will is utilized correctly. And that is why every good deed is valued particularly highly if it is not caused by some kind of compulsion but is carried out in complete free will. However, once the human being has given himself to God as his own, his will is also always and constantly equal to the divine will, and then his life on earth is no longer responsible, since God Himself accepts the human being once he has sacrificed his will to Him. Giving up his own will is actually the turning point in his life. What was a compulsory state before the embodiment as a human being is to be striven for in the stage of free will.... the complete subordination of the will to the divine will. Thus the human being is to divest himself of what is actually the prerogative of the human being over all other works of creation. What the being has desired in the endless time of captivity, when it languished in bound will, it is now to give up voluntarily, only then it can become truly free and enter the light, because the giving up of the will first means spiritual freedom, because it entails becoming perfect. The being must stand in deepest humility towards God, then it will reach the highest height, for it then accepts the divine will and now carries out everything that brings about the union with God. Free will was the cause of the apostasy from God and must now also cause the return to Him again.... Since the being carried out the separation from Him of its own free will, it must now likewise seek union again of its own free will. This is indispensable because every state of compulsion is something imperfect, the being can therefore never again be judged but must first form itself. Equally, however, he must also retain the possibility of being able to use his free will in the wrong way, since this characterizes the state of freedom. But man always has the opportunity to remedy the weakness of the will by requesting spiritual power. Countless beings stand by him when he threatens to fail. They mentally present to him the great danger of spiritual regression and thus urge him to use free will correctly. No being is therefore incapable of subordinating its will to God.... it can fulfil the task it is given on earth by virtue of its free will if it surrenders this will of its own accord and is now relieved of all responsibility for earthly life....
Amen
Vertaler