 
					Dit zijn de voorwaarden voor het werkzaam zijn van de geest in de mens: Hij moet zich inspannen om overeenkomstig de goddelijke wil te leven. Hij moet zich tot deemoed en vredelievendheid opvoeden. Hij moet bereid zijn God en de naasten te dienen. En hij moet in liefde werkzaam zijn en zich zo ontwikkelen, dat hij een evenbeeld van God wordt.
De geest uit God in de mens gaat een verbintenis aan met de goddelijke geest buiten zichzelf, die een uitstraling van God is. Maar al het goddelijke vereist een opnamevat, dat waardig is zo’n heerlijke inhoud op te nemen. En daarom is het een voorwaarde, dat de mens zuiver van hart is. Dat hij alles wat niet goed of edel is, verafschuwt. Dat hij naar de waarheid streeft en de leugen haat. Dat hij geen onzuivere gedachten koestert, zich ver weghoudt van elke liefdeloosheid, rechtvaardig in het denken en handelen is en in liefde dient.
Dan vormt zijn hart zich zo, dat het waardig en in staat is om de goddelijke geest op te nemen, want dan is de geest in de mens vrij en kan het zich verbinden met het geestelijke buiten zichzelf, dat volmaakt is en daarom de krachtuitstraling uit God in ontvangst neemt en ze dit aan de geest in de mens overdraagt. Het sturen van de Heilige Geest is dus het overdragen van goddelijke kracht door geestelijke licht- en krachtdragers. Dat wil zeggen dat volmaakte wezens, die de vereniging met God gevonden hebben, nu onophoudelijk licht en kracht ontvangen en doorgeven.
Iedereen, die uit het diepste van het hart en in de diepste deemoed om de geest uit God vraagt, zal de goddelijke geest, het heiligste uit God, mogen ontvangen, indien hij zich inspant om zo te leven, dat het waardig is voor het heerlijkste genadegeschenk. Hij moet God erkennen als het hoogste en meest volmaakte wezen, Dat mateloos machtig en wijs is. En het dus geloven. Hij moet smeken om Diens liefde en genade, dus naar dat verlangen, wat God uit zou willen delen. En hij moet zelf in liefde werkzaam zijn, opdat de liefde van God zich aan hem kan uiten.
En God zal een mens, die zich zo vormt, met Zijn genade overschaduwen. Hij zal hem mateloos het goddelijke deel geven: Zijn geest. Hij zal hem naar het juiste denken leiden, zijn geest verlichten en hem kracht geven om het goede te herkennen. Hij zal zijn kennis verrijken en helder en duidelijk zal de schepping zich aan hem onthullen. Hij zal kennis hebben van de zin en het doel van de schepping. Hij zal in het geestelijke rijk binnendringen en de betekenis van zijn aardse leven nu pas begrijpen.
Maar één ding moet de mens zelf doen. Hij moet zijn oor bereidwillig openen, als de geest uit God zich aan hem bekend wil maken. Het hart, zijn geestelijke oor, moet zich nu tot ontvangst bereid verklaren en zich dus voorbereiden, doordat het zich voor de hele wereld afsluit, zodat het alleen maar op God gericht is en het smekend het goddelijke geschenk verwacht. En met een zacht vibreren daalt de geest van God op deze mensen neer, die gewillig zijn om het goddelijke woord te horen.
Want als ze hun hart naar boven richten, luisteren ze naar het woord, dat van boven komt en zo zacht en fijn in het hart weerklinkt, dat het alleen maar dan gehoord kan worden, wanneer de liefde van God het geestelijke oor scherper maakt, wanneer al het wereldse verlangen verstomd is en het vurige verlangen van het hart enkel het goddelijke geschenk betreft.
De uitstorting van de Heilige Geest is dus afhankelijk van de mens zelf, van zijn wil, zijn geloof en zijn liefde. Waar de wil naar God toegekeerd is, waar het geloof in het goddelijke werkzaam zijn sterk is en waar de liefde voor God en de naaste de verbinding met God tot stand brengt, daar zal de geest uit God de mensen verlichten en hen in alle waarheid binnenleiden.
Amen
Vertaler 
					Queste sono le premesse per l’Agire dello Spirito nell’uomo: che si sforza di vivere secondo la Volontà divina, che si educa all’umiltà e alla pace, che è pronto a servire Dio e il prossimo, e che è amorevole e quindi si forma per diventare un’Immagine di Dio. Lo Spirito di Dio nel uomo conclude un patto con lo Spirito divino fuori di sé, che è un’Irradiazione di Dio; ma tutto Ciò che è Divino richiede un contenitore degno di accogliere un contenuto così delizioso, ed è dunque la prima condizione che l’uomo sia puro di cuore, che disprezzi ciò che non è buono e nobile, che cerchi la Verità e odi la menzogna, che non nutra pensieri cattivi, che si tenga lontano da ogni mancanza di amore, che sia giusto nel pensiero e nell’agire e che serva nell’amore.
Allora il suo cuore si forma di tal modo di essere degno e quindi anche capace di accogliere lo Spirito divino, perché allora lo spirito nell’uomo è libero e può unirsi a quello spirituale fuori di sé che sta nella perfezione e perciò riceve l’Irradiazione della Forza di Dio e la trasmette allo spirito nell’uomo. L’Emissione dello Spirito Santo è quindi la trasmissione di Forza divina tramite dei portatori spirituali di Luce e di Forza, cioè degli esseri perfetti che hanno trovato l’unione con Dio, che adesso ricevono e trasmettono infaticabilmente Luce e Forza.
Chiunque implora lo Spirito di Dio dal più profondo del cuore e nella più profonda umiltà potrà ricevere lo Spirito divino, il Più-santo-di-Dio, se si sforza di vivere di modo che sia degno del Dono più delizioso della Grazia. Deve riconoscere Dio come l’Essere più sublime e più perfetto, il Quale è potente e saggio oltre ogni misura, e quindi deve credere. Deve implorare il Suo Amore e la Sua Grazia, quindi deve desiderare ciò che Dio vorrebbe distribuire, ed egli stesso deve essere attivo nell’amore, affinché l’Amore di Dio possa comunicarsi a lui.
E Dio getterà l’Ombra della Sua Grazia su un uomo che si è formato così. Gli darà sconfinatamente ciò che è la Parte divina: il Suo Spirito. Lo guiderà nel giusto pensiero, illuminerà il suo spirito e gli darà la Forza per riconoscere ciò che è giusto. Arricchirà il suo sapere, e gli si rivelerà chiara e limpidamente la Creazione. Conoscerà il suo senso e scopo, penetrerà nel Regno spirituale, e ora soltanto afferrerà il significato della sua vita terrena.
Ma una cosa deve farla l’uomo stesso, deve volontariamente aprire il suo orecchio se lo Spirito di Dio vuole comunicarsi a lui. Il cuore, il suo orecchio spirituale, deve dichiararsi pronto all’accoglienza e quindi prepararsi chiudendosi a tutto il mondo, rivolgendosi solo a Dio e pregando aspettando il Dono divino. E su dolci Ali lo Spirito di Dio scende su quegli uomini che sono disposti ad ascoltare la Parola divina.
Perché quando rivolgono in Alto i loro cuori, ascoltano la Parola che viene dall’Alto e che risuona nel cuore di modo così delicato e fino che può essere percepita solamente quando l’amore per Dio affina l’orecchio spirituale, quando ogni desiderio mondano ammutolisce e il desiderio del cuore è soltanto rivolto al Dono divino. La Discesa dello Spirito Santo quindi dipende dall’uomo stesso, dalla sua volontà, dalla sua fede e dal suo amore. Dove la volontà è rivolta a Dio, dove la fede nell’Agire divino è forte, e dove l’amore per Dio ed il prossimo stabilisce il contatto con Dio, là lo Spirito di Dio illuminerà gli uomini e li introdurrà in tutta la Verità.
Amen
Vertaler