Te leven in de goddelijke ordening betekent zich zonder tegenwerking aan de wet aanpassen, die God voor al Zijn scheppingswerken gegeven heeft. Er moet als het ware acht geslagen worden op de innerlijke stem, wat die de mens voorschrijft te doen, dan zal de mens zich ook binnen de goddelijke orde bevinden, dat wil zeggen de goddelijke wil eerbiedigen en in acht nemen. En dan ontwikkelt hij zich ook opwaarts.
Elk scheppingswerk buiten de mens bevindt zich binnen de goddelijke orde, omdat de wil gebonden is. Dat wil zeggen dat het alles moet doen, wat de goddelijke wil is en wat dus overeenstemt met de wetten, die God van eeuwigheid af gegeven heeft. Alleen de mens is in staat om deze wet nietig te verklaren, dat wil zeggen in strijd te handelen met deze wet, omdat zijn wil vrij is en deze ook op een manier gebruikt kan worden, die indruist tegen de goddelijke wil, de goddelijke ordening.
Maar zo’n handelen in strijd met de goddelijke ordening heeft een schadelijk effect op zijn ziel, doordat het de opwaartse ontwikkeling in gevaar brengt. Ja, deze zelfs vaak tot stilstand brengt. Want God heeft in Zijn wijsheid alles zo geordend, dat het niet willekeurig door de mensen veranderd kan worden, zonder dat het schade oplevert. Het strikt leven volgens de goddelijke ordening is er veeleer de enige garantie voor, dat de mens voorwaarts schrijdt op zijn weg omhoog. Als hij zich door de stem van het hart laat leiden, zal hij nooit in strijd handelen met de goddelijke ordening, want deze is de stille leider en vermaner op zijn levensweg, die daar van zich laat horen, waar de mens dreigt af te wijken van de door God gewilde ordening.
De mens mag nu op geen enkele manier geloven dat God Zijn wetten verandert, als ze voor de mens onuitvoerbaar lijken, maar de mens moet alles doen om van zijn kant de hindernissen te overwinnen, die in de weg gaan staan, als hij genegen is binnen de goddelijke orde te leven. Hij moet om de daarvoor noodzakelijke kracht vragen, omdat juist door het overwinnen van weerstand de weg omhoog gegarandeerd is. Dan zal hij zich ondanks moeilijkheden voortdurend binnen de goddelijke orde bevinden, hij zal dus overeenkomstig de goddelijke wil leven.
Een zich openlijk hiertegen verzetten is een handelen in strijd met de goddelijke ordening en dus een zonde. En de mens kan nu heel goed beoordelen, wat nu tot zonde gerekend kan worden, wanneer hij zich maar de maatstaf aanlegt in hoeverre al zijn handelen, zijn denken en zijn spreken tegen de goddelijke orde ingaan. Wat dus onrechtvaardigheid is voor God, is zonde. Wanneer de goddelijke wil genegeerd wordt en daarvoor in de plaats de eigen wil actief wordt op een manier, die tegen de goddelijke wil in gaat, dan handelt de mens tegen de goddelijke orde en zondigt hij.
Leven binnen de goddelijke ordening betekent dus de hoogte bereiken, terwijl een in strijd handelen met de goddelijke orde onvermijdelijk een stap naar de diepte betekent, omdat de zonde de mens van God verwijdert, dus weer naar dat leidt waaraan hij al ontsnapt was door te leven binnen de goddelijke ordening, waar de wil gebonden was.
Het stadium van de vrije wil is in dit opzicht een gevaar voor het wezen, omdat het niet meer gedwongen is om binnen de goddelijke orde te leven, maar zijn wilsvrijheid ook misbruiken en in strijd met de goddelijke ordening leven kan, hetgeen hem echter een achteruitgang in de opwaartse ontwikkeling oplevert. Maar de wil naar God beschermt het wezen tegen elke handeling die tegen Zijn wil in gaat en de mens hoeft daarom niet te vrezen om in strijd te handelen met de goddelijke ordening, als hij naar God verlangt.
Amen
VertalerIn der göttlichen Ordnung zu leben heißt sich ohne Widerstreben den Gesetzen anpassen, die Gott für alle Seine Schöpfungswerke gegeben hat. Es muß gleichsam der inneren Stimme geachtet werden, was sie zu tun dem Menschen vorschreibt, dann wird sich der Mensch auch in der göttlichen Ordnung befinden, d.h. den göttlichen Willen achten und befolgen. Und dann geht er auch den Gang der Höherentwicklung. Jegliches Schöpfungswerk außer dem Menschen befindet sich in der göttlichen Ordnung, da es im gebundenen Willen steht, d.h. alles das nun tun muß, was göttlicher Wille ist und also übereinstimmt mit den Gesetzen, die Gott gab von Ewigkeit. Nur der Mensch ist fähig, diese Gesetze umzustoßen, d.h., gegen diese Gesetze zu verstoßen, weil sein Wille frei ist und dies auch genützt werden kann in einer Weise, die dem göttlichen Willen, der göttlichen Ordnung, widerspricht. Es wirkt sich aber ein solches Zuwiderhandeln der göttlichen Ordnung schädigend aus für seine Seele, indem es den Höherentwicklungsgang gefährdet, ja sogar oft ausschaltet. Denn Gott hat in Seiner Weisheit alles so geordnet, daß es nicht willkürlich von den Menschen geändert werden kann, ohne Schaden nach sich zu ziehen. Es ist vielmehr das genaue Leben nach der göttlichen Ordnung die einzige Gewähr dafür, daß der Mensch vorwärts schreitet auf seinem Gang zur Höhe. So er sich nun von der Stimme des Herzens lenken läßt, wird er niemals gegen die göttliche Ordnung verstoßen, denn diese ist der stille Leiter und Mahner auf seinem Lebensweg, der dort sich meldet, wo der Mensch abzuweichen droht von der Gott-gewollten Ordnung. Es darf nun der Mensch keineswegs glauben, daß Gott Seine Gesetze ändert, so sie dem Menschen undurchführbar erscheinen, sondern es muß der Mensch alles tun, um seinerseits die Hindernisse zu überwinden, die sich ihm entgegenstellen, so er in der göttlichen Ordnung zu leben gewillt ist.... Er muß die dazu erforderliche Kraft erbitten, da gerade im Überwinden von Widerständen der Aufstieg zur Höhe gewährleistet ist. Dann wird er trotz Schwierigkeiten in der göttlichen Ordnung verbleiben, er wird also leben dem göttlichen Willen gemäß. Ein Sich-offen-gegen-diesen-Auflehnen ist ein Verstoß gegen die göttliche Ordnung und also Sünde. Und es hat der Mensch sehr gut das Beurteilungsvermögen, was nun zur Sünde gerechnet werden kann, sofern er nur den Maßstab anlegt, wieweit sich alle seine Handlungen, sein Denken und seine Reden wider die göttliche Ordnung richten. Was also Unrecht ist vor Gott, ist Sünde.... Wenn der göttliche Wille übergangen wird und dafür der eigene Wille tätig wird in einer Weise, die wider den göttlichen Willen geht, dann verstößt sich der Mensch gegen die göttliche Ordnung und sündigt. Leben in der göttlichen Ordnung heißt also zur Höhe gelangen, während ein Verstoß gegen diese unweigerlich ein Schritt zur Tiefe bedeutet, weil die Sünde den Menschen von Gott entfernt, also dem wieder zuführt, dem er schon entgangen ist durch das Leben in der göttlichen Ordnung im gebundenen Willen. Es ist insofern das Stadium des freien Willens eine Gefahr für das Wesen, weil es nicht mehr in der göttlichen Ordnung zu leben gezwungen ist, sondern seine Willensfreiheit auch mißbrauchen und gegen die göttliche Ordnung leben kann, was ihm jedoch einen Rückschritt in der Höherentwicklung einträgt. Der Wille zu Gott aber schützt das Wesen vor jeder Handlung, die wider Seinen Willen geht, und es braucht daher der Mensch nicht zu fürchten, sich wider die göttliche Ordnung zu verstoßen, sofern er zu Gott verlangt.
Amen
Vertaler