De dood van het lichaam is de afsluiting van het aardse bestaan en het begin van het leven in de eeuwigheid. Dit zijn twee totaal verschillende werelden.
De ene die deel uitmaakt van het verleden en ook in zich vergankelijk is, dat wil zeggen aan voortdurende omvorming onderhevig, is de wereld van de zichtbare en tastbare scheppingswerken van God. Een wereld die materie is, in tegenstelling tot de wereld van het hiernamaals, waar materiële scheppingen niet bestaan, maar die alleen nog de onvolmaakte wezens als gedachten voor ogen staan tot aan het moment van definitieve overwinning. Het vleselijke lichaam had aardse, dat wil zeggen materiële scheppingen nodig, daar het zelf eveneens zo’n schepping was. Maar zodra het vleselijke omhulsel wegvalt en de ziel overgaat in het geestelijke rijk, is ze volledig onafhankelijk van zichtbare scheppingswerken, wanneer ze een zekere graad van rijpheid heeft bereikt. De wereld van nu is een wereld van wensen.
Iedere ziel treft dat aan, wat ze begeert. En dus zal het leven in de eeuwigheid voor de mens een paradijselijke staat zijn, vooropgesteld dat de ziel in het paradijs zou willen vertoeven. Want ze kan evenzo dat begeren, wat nog heel menselijk aards is. Maar dan is de toestand niet paradijselijk te noemen, want aardse begeerten schakelen zoiets uit. In hogere sferen echter wordt aards- materieel niets meer begeerd, maar beschouwd als deel uitmakend van het verleden en in plaats hiervan wordt alleen geestelijk goed nagestreefd. Maar geestelijk goed is voor het eerst de krachtstroom die het wezen in de eeuwigheid aanmerkelijk gewaarwordt en als bevorderlijk voor zijn vooruitgang inziet en waar het vurig naar verlangt. In deze wereld is niets tastbaar of stoffelijk zichtbaar, maar alleen voor het geestelijke oog zichtbaar. Dat wil zeggen: alles bestaat uit “geestelijke substanties”. Het is alleen in het gevoelsleven kenbaar. De graad van liefde van het wezen zal in zekere zin de sferen bepalen die de nieuwe verblijfplaats van de ziel nu is. Want als de ziel gewillig is te geven, ontvangt ze ook. En nu is ontvangen en geven voor het wezen een gelukkig makende bezigheid. Het begeert niet iets tastbaars. Integendeel, alleen iets kostelijks, wat in het gevoelsleven tot uitdrukking komt. En dus is het leven in de eeuwigheid een gestadig toestromen en uitdelen van goddelijke kracht. Er wordt alleen geestelijks begeerd en ontvangen en het gevoelsleven wordt tot onvoorstelbare diepte ontwikkeld, zodat de gelukzaligheid steeds grotere omvang kan aannemen. Er doet zich dus noch stilstand, noch achteruitgang voor van datgene, wat wezen van het eeuwige leven is: de eeuwige heerlijkheid.
Amen
Vertaler육신의 죽음은 이 땅 위의 삶의 종료이고, 영원한 가운데 사는 삶의 시작이다. 두가지의 근본적으로 다른 세계가 있다. 과거에 속한 것이며, 자체가 쇠하는 것인, 다시 말해 지속적으로 변화되는 것을 볼 수 있고, 만질 수 있는 하나님의 창조의 세계로써 물질로 된 세계가 있다. 반면에 물질적인 것으로 구성되지 않은 저 세상은 단지 온전하지 못한 존재들이 최종적으로 극복할 때까지 생각으로 떠돌아다니는 세계이다. 육체는 세상적인 즉 물질적인 창조물을 필요로 한다. 왜냐하면 그 자신이 마찬가지로 물질적인 창조물이기 때문이다.
육신의 겉 형체를 벗을 때, 혼은 그가 어느 정도 성장을 이루었다면, 물질적인 창조물에 전혀 의존하지 않는 영의 나라로 간다. 이 세계는 소원의 세계이다. 모든 혼이 자기가 갈망하는 곳에 거한다. 혼이 낙원에 거하기 원하면, 영원 가운데 삶은 낙원과 같은 상태가 될 것이다. 그러나 혼은 마찬가지로 아주 인간적이고 세상적인 것들을 갈망할 수 있다. 그러면 이 상태는 낙원과 같다고 말할 수 없다. 왜냐하면 세상적인 욕망이 이런 상태를 물리치기 때문이다.
그러나 높은 영역에서는 세상적이고 물질적인 것을 더 이상 갈망하지 않고, 과거의 속한 것으로 여기며, 그 대신에 단지 영적인 재물을 추구한다. 영적인 재물은 우선적으로 능력의 흐름이다. 영원 가운데 거하는 존재들이 능력의 흐름을 드러나게 느끼고, 영적인 재물을 높은 곳으로 성장하기 위해 필요한 것으로 깨닫고, 영적인 재물을 받기를 간절히 원한다. 그런 세상에서는 어떤 것도 만질 수 없고, 신체의 눈으로 볼 수 있는 것이 없고, 단지 영의 눈으로 볼 수 있는 것이 있다. 다시 말해 모든 것들이 에테르 같은 입자로 되어있고, 단지 느낌으로 깨달을 수 있다. 각 존재들의 사랑의 정도가 이제 혼이 새롭게 거할 영역을 정하게 될 것이다.
왜냐하면 혼이 베풀기를 자원한다면, 혼이 받기 때문이다. 이제 받고, 주는 일이 존재에게 행복한 일이다. 그는 더 이상 만질 수 있는 것을 갈망하지 않고, 단지 삶의 느낌에서 나타나는 귀한 것을 갈망한다. 영원 가운데서의 삶은 하나님의 능력을 항상 받아, 나누는 것이다. 오직 영적인 것만 갈망하여 받고, 그의 삶의 느낌은 상상할 수 없게 깊이 발전된다. 그러므로 행복이 항상 더 커질 수 있다. 즉 정체상태나 후퇴가 일어나지 않는다. 영원한 화려함이 영원한 생명의 근본이다.
아멘
Vertaler