De gedachten van de mens volgen de richting, die met zijn wil overeenkomt. En daaruit kan men concluderen dat de mens ook verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn gedachten. Hij is dus bereid om zulke geestelijke berichten te ontvangen, waar zijn wil zich niet tegen verzet. Hij doet een beroep op de kracht van wezens in het hiernamaals, die willen geven en al naargelang zijn wil toegankelijk is voor de waarheid of de leugen, zijn de gevende wezens goed of slecht. Als de mens innerlijk een denken opgedrongen wordt, dan verzet hij zich te weinig tegen de geestelijke kracht, die zich uiten wil. En deze kracht krijgt nu de overhand.
Goede en slechte krachten willen bezitnemen van de mens. Wat de mens nu wil, is doorslaggevend. Zoals hij zelf is, zoals zijn wezen geaard is, zo zijn ook de wezens die hem benaderen. Als de mens het goede wil, dan naderen de goede wezens hem, precies zoals de boze wil ook de boze wezens aantrekt, die zich nu ook aan hem bekend willen maken. Maar nooit wordt een mens tegen zijn wil door wezens onderwezen. Steeds is eerst de wil doorslaggevend voor dat, wat hem nu als kennis toegestuurd wordt. De gedachten waar de wil van de mens om vraagt, zijn dus overdrachten uit het rijk aan de andere kant.
Maar de wil is volledig vrij. Hij kan vragen naar zaken waartoe hij zich aangetrokken voelt, maar dit trekt ook de gevolgen tot zich en die gevolgen zijn nu tot voor- of nadeel voor de ziel. Zodoende is de wil verantwoordelijk voor de schade aan de ziel, want alle gedachten die de mensen toegestuurd worden, die overdrachten van lagere geestelijke wezens zijn, kunnen nu niet anders dan een slechte invloed op de ziel hebben en zodoende kan de opwaartse ontwikkeling van de ziel in twijfel getrokken worden, terwijl elk bericht van goede geestelijke wezens ook weer iets goeds ten gevolge moet hebben en dan is de wil de aanleiding tot geestelijke vooruitgang.
En daarom is het streven naar de waarheid, het verlangen naar God, afhankelijk van de menselijke wil. Elke gedachte komt voort uit de menselijke wil, dat wil zeggen dat het in de eerste plaats het gevolg is van de wilsbeslissing van de mens. De gedachten zullen steeds van dien aard zijn, dat ze de menselijke wil bevallen. Of ook, de menselijke wil kiest voor zulke gedachten, die in zijn wezen gegrondvest zijn. Daarom zal de mens er ook verantwoordelijke voor gehouden worden, wanneer zijn wil het gedachtengoed nastreeft, dat zijn ziel schade oplevert, omdat het hem ook vrij stond het goede te herkennen en ernaar te verlangen.
Amen
VertalerEs bewegen sich die Gedanken des Menschen in der Richtung, die seinem Willen entspricht. Und es ist daraus zu folgern, daß der Mensch auch für seine Gedanken verantwortlich gemacht werden kann. Er macht sich also empfangsbereit für solche geistige Übermittlungen, denen sein Wille sich nicht widersetzt. Er nimmt die Kraft jenseitiger Wesen in Anspruch, die geben wollen, und je nachdem sein Wille der Wahrheit oder Lüge zugänglich ist, sind auch die gebenden Wesen gut oder böse. So also der Mensch sich in ein Denken hineingedrängt fühlt, so setzt er der geistigen Kraft, die sich äußern will, zu wenig Widerstand entgegen, und es gewinnt diese Kraft nun Oberhand; gute und böse Kräfte wollen Besitz ergreifen von dem Menschen. Was nun der Mensch will, das ist entscheidend. So wie er selbst ist, wie sein Wesen geartet ist, so sind auch die Wesen, die sich ihm nahen. Will der Mensch Gutes, so nahen sich ihm auch die guten Wesen, genau wie der böse Wille auch die bösen Wesen anzieht, die sich ihm nun mitteilen wollen. Doch niemals wird ein Mensch gegen seinen Willen von Wesen belehrt, es ist immer erst der Wille ausschlaggebend für das, was ihm nun an Wissen zugeht. Die Gedanken sind also Übertragungen aus dem jenseitigen Reich, die der Wille des Menschen anfordert. Der Wille aber ist völlig frei, er kann anfordern, wozu er sich hingezogen fühlt, doch es zieht dies auch Folgen nach sich, und die Folgen sind nun zum Vorteil oder Nachteil für die Seele. Es ist somit der Wille verantwortlich für den Schaden der Seele, denn alle dem Menschen zugehenden Gedanken, die Übertragungen niedriger geistiger Wesen sind, können nun nicht anders als die Seele schlecht beeinflussen, und also ist die Höherentwicklung dieser in Frage gestellt, während jede Vermittlung guter Geistwesen auch wieder Gutes zeitigen muß und der Wille Anlaß ist zu geistigem Fortschritt. Und es ist darum das Trachten nach der Wahrheit, das Verlangen nach Gott vom menschlichen Willen abhängig, es wird ein jeder Gedanke vom menschlichen Willen geboren, d.h., er ist erst die Folge der Willensentscheidung des Menschen. Es werden die Gedanken immer solcher Art sein, daß sie dem menschlichen Willen zusagen, oder auch, der menschliche Wille entscheidet sich für solche Gedanken, die in seinem Wesen begründet sind. Es wird daher der Mensch zur Rechenschaft gezogen werden, sofern sein Wille das Gedankengut anstrebt, das seiner Seele Schaden einträgt, weil es ihm auch freistand, das Gute zu erkennen und zu begehren....
Amen
Vertaler