Vergelijk Kundgabe met vertaling

Meer vertalingen:

Leven-Activiteit – Inactiviteit-Levenloosheid

Leven wil zeggen voortdurend actief zijn. De passieve toestand is als het ware een volharden in levenloosheid. Het is iets zonder wil, iets gebondens. Het is een stilstand in de daadkracht en dit zijn allemaal tekenen van de dood. Alles wat leeft, dus actief is, brengt iets nieuws tot stand, doordat dat, wat is, niet in dezelfde staat blijft, maar zich voortdurend verandert, omdat het anders geen leven genoemd zou kunnen worden, terwijl de dood onveranderd blijft.

Nu kan hetgeen dood lijkt echter op zich ook innerlijk leven bevatten. Dat wil zeggen dat in hem een kracht aanwezig kan zijn, die het schijnbaar levenloze toch tot activiteit aanzet, dus dat enkel de uiterlijke vorm levenloos genoemd kan worden, zolang ze niet tot een activiteit toegelaten is, terwijl de kracht, het geestelijke in de vorm, bereidwillig is om actief te zijn, omdat het inactief zijn hem niet meer bevalt.

Deze wil van het dode, dat ernaar verlangt te leven, is net als het ontwaken uit de diepste nacht. En het is uiterlijk te herkennen aan bijna onmerkbare veranderingen, die nu voor de dag komen. Het leven begint, doordat de huidige vorm verandert, dus op zichzelf actief wordt. De activiteit van zulke schijnbaar levenloze vormen is voor het oog niet herkenbaar, omdat ze aanvankelijk eindeloos lange tijd nodig hebben en de vorm daarom voor levenloos aangezien wordt.

Maar als eenmaal de wil van het geestelijke in deze vorm op het werkzaam zijn gericht is, is ook de dode toestand overwonnen en elke seconde brengt nu, zij het minimale, veranderingen tot stand. En het zodoende beginnende leven is ook de beginnende verlossing van het geestelijke uit de vorm. Want actief zijn betekent ook dienen. Het betekent iets uitvoeren wat met de goddelijke wil overeenkomt en de goddelijke wil heeft elke activiteit een zin en doel toebedacht. En als aan het doel voldaan wordt, is dit een dienen. Bijgevolg moet dat, wat leven wil, actief zijn, dus dienen.

Als echter de wil om te dienen geheel ontbreekt, dan kan alleen maar van iets doods sprake zijn, want het wezenlijke blijft dan in de vorm en blijft zich verzetten. Het kan er niet toe besluiten om te gaan dienen. Het is willoos, inactief, dus volledig levenloos, ofschoon in de vorm wel geestelijks aanwezig is, dat zich echter geheel verzet tegen de macht, Die het tot dienen bestemd heeft. Dit wezenlijke is de tegenstander van God nog toegenegen en die hindert het in het dienen.

Zodoende ontneemt God hem ook elke kracht om werkzaam te zijn, omdat deze werkzaamheid weer enkel de tegenstander van God zou betreffen. En het wezenlijke zal niet eerder uit de levenloze toestand bevrijd worden, dan totdat het zijn wil om dienend werkzaam te zijn, bekendgemaakt heeft. Pas dan wordt de uiterlijke vorm losser gemaakt. Dat wil zeggen dat ze in zichzelf kan veranderen en dat de mogelijkheid bestaat, dat ze zich na ondenkbaar lange tijd volledig veranderd heeft en dat dit zich zichtbaar voor de mensen afspeelt, zodat uiterlijk een leven herkenbaar is. Zodat de vorm dus niet meer levenloos genoemd kan worden, omdat ze nu dus door voortdurende werkzaamheid van leven getuigt.

Amen

Vertaler
Vertaald door: Peter Schelling

Leben - Tätigkeit.... Untätigkeit - Leblosigkeit....

Leben heißt fortgesetzt tätig sein.... Der Untätigkeitszustand ist gleichsam ein Verharren in Leblosigkeit; er ist etwas Willenloses, Gebundenes; er ist ein Stillstand der Tatkraft, und alles dieses sind die Zeichen des Todes. Alles was lebt, also tätig ist, bringt etwas Neues zuwege, indem das, was ist, nicht im gleichen Zustand verharrt, sondern sich andauernd verändert, ansonsten es nicht Leben genannt werden könnte.... während das Tote unverändert bleibt. Nun kann das an sich tot Erscheinende jedoch auch ein inneres Leben bergen, d.h., es kann ihm eine Kraft innewohnen, die das anscheinend Leblose doch zur Tätigkeit treibt.... also leblos nur die Außenform genannt werden kann, solange sie nicht zu einer Tätigkeit zugelassen ist.... während die Kraft, das Geistige in der Form, gewillt ist, tätig zu sein, weil ihr das Untätigsein nicht mehr behagt. Dieser Wille des Toten, das zu leben begehrt, ist gleich dem Erwachen aus tiefster Nacht. Und es macht sich dies nach außen bemerkbar in fast unmerklichen Veränderungen, die nun zutage treten.... Es beginnt das Leben, indem die bisherige Form sich umgestaltet, also an sich selbst tätig wird. Die Tätigkeit solcher scheinbar leblosen Formen ist dem Auge nicht erkennbar, weil sie anfänglich unendlich lange Zeit benötigt, daher also die Form als leblos angesehen wird. Jedoch so einmal der Wille des Geistigen in dieser Form dem Tätigwerden zugewandt war, ist auch der tote Zustand überwunden, und jede Sekunde bringt nun, wenn auch die minimalsten Veränderungen zuwege. Und das also beginnende Leben ist auch die beginnende Erlösung des Geistigen aus der Form. Denn tätig sein heißt auch dienen.... es heißt etwas ausführen, was dem göttlichen Willen entspricht, und der göttliche Wille hat einer jeden Tätigkeit einen Sinn und Zweck zugedacht. Und so der Zweck erfüllt wird, ist dies ein Dienen.... folglich muß, was leben will, tätig sein, also dienen. Fehlt jedoch der Wille zum Dienen gänzlich, so kann nur von etwas Totem die Rede sein, denn es verharrt dann das Wesenhafte in der Form noch im Widerstand. Es kann sich nicht zum Dienen entschließen, ist willenlos, untätig, also völlig leblos, obwohl die Form Geistiges in sich birgt, das aber noch voller Auflehnung ist gegen die Macht, Die es zum Dienen bestimmt hat. Es ist dieses Wesenhafte noch dem Gegner Gottes ergeben, und dieser hindert es am Dienen. Also nimmt Gott ihm auch jede Kraft, tätig zu sein, weil diese Tätigkeit wieder nur dem Gegner Gottes gelten würde. Und nicht eher wird das Wesenhafte aus dem leblosen Zustand befreit, bis es selbst seinen Willen bekundet hat, dienend tätig zu sein. Dann erst wird die Außenform gelockert, d.h., sie kann sich in sich verändern, und es besteht die Möglichkeit, daß sie nach undenklich langer Zeit sich völlig umgestaltet und dies nun auch den Menschen sichtbar vor sich geht, so daß nun auch äußerlich ein Leben erkennbar ist.... die Form also nicht mehr leblos genannt werden kann, da sie nun von ständiger Tätigkeit, also von Leben, zeugt....

Amen

Vertaler
This is an original publication by Bertha Dudde