• Terug

Lot van de gevallen zielen in het hiernamaals – Verzoeking

De macht van het kwaad is enorm en toch kan ze bij een bewust naar God strevend mens niets bereiken, want deze mens biedt door zijn naar God gekeerde wil weerstand tegen deze boze macht, die de tegenstander machteloos laat zijn, omdat zijn macht tegenover zo’n wil schipbreuk moet lijden. Hij zal weliswaar aan vijandelijkheden van deze zijde blootgesteld zijn, want de tegenstander hoopt op een zwak moment, waarin hij weer de overhand krijgt. Maar evenzo zijn goede wezens bereid om bescherming te bieden en ze versterken de mens, als hij zwak dreigt te worden. En zodoende is het een voortdurend strijden om de zielen en daarom is het aardse leven ook een voortdurende strijd, want de mens wordt dit geestelijk strijden om zijn ziel gewaar en hij wordt erin meegetrokken en kan door zijn wil de strijd beslissen.

Maar het leven van degene, die zich zonder strijd aan de slechte krachten overgeeft, is verloren. Want de tegenstander maakt hem onbarmhartig tot zijn knecht. Hij verleent hem wel schijnbaar aardse voordelen, maar alleen maar om hem in zijn macht te krijgen.

Maar het lot van een gevallen ziel in het hiernamaals is onbeschrijflijk. Zo’n wezen verenigt alle slechte aandriften in zich en het probeert schade te berokkenen, waar het maar kan. Het is zonder liefde en denkt alleen maar aan zichzelf. Het wil heersen en grijpt naar de wreedste middelen om eveneens over andere zielen macht te krijgen. Het bevindt zich in de meest duistere omgeving en het weet daarbij toch dat zijn toestand niet benijdenswaardig is. En dat verbittert de ziel nog meer en versterkt haar afwijzende houding tegenover God, Wiens macht ze wel gewaarwordt, maar Die ze niet erkennen wil. Want de ziel heeft in het hiernamaals nog dezelfde instelling ten aanzien van God als op aarde. Ze wil zich echter niet deemoedig onderwerpen, maar in alle dingen gelijk krijgen. Ze wil zich laten gelden en alles onderdrukken, wat in haar nabijheid komt. En zo’n verlangen kan nooit tot de verlossing leiden.

Maar het is ook begrijpelijk dat zulke zielen de mensen, die hogere doelen nastreven, erg benauwen, zodat ze geen middel schuwen om hen van het geestelijk streven af te brengen en dat ze daarom de mens voortdurend kwellen. Dat ze hem tegenslagen in de weg leggen om hem aan het wankelen te brengen in zijn geloof en in zijn vaste vertrouwen op Gods hulp. De mensen zijn aan zware beproevingen blootgesteld, waaraan ze hun wil moeten betuigen, doordat ze zich toch tot God wenden en naar Hem verlangen.

En deze boze machten staan dus juist vijandig tegenover een naar de hoogte strevend mensenkind. Ze herkennen in hem toch een tegenstander, die hun vele zielen afhandig wil maken. Ze proberen hem van zijn streven af te brengen. Ze willen hem lusteloos maken en bieden hem aardse genietingen aan, waardoor hij zijn eigenlijke opdracht, het geestelijke streven, vergeten moet.

En steeds weer moet de mens worstelen en zijn wil ondergeschikt maken aan God. Steeds moet hij God om kracht en genade smeken. Hij moet Jezus Christus aanroepen om bescherming tegen al het kwaad en zich aan alle goede geestelijke krachten overgeven. Dan zal het worstelen van de slechte macht zonder succes zijn en de verleidingen zullen steeds zwakker worden, naarmate de mens zich inniger naar God toekeert, want God geeft hem nu kracht in overvloed, opdat hij alle verleidingen standvastig weerstaat.

Amen

Los der abgefallenen Seelen im Jenseits.... Versuchung....

Die Macht des Bösen ist gewaltig, und doch kann sie nichts erreichen bei einem bewußt zu Gott strebenden Menschen, denn dieser setzt durch seinen zu Gott gewandten Willen jener bösen Macht einen Widerstand entgegen, der den Widersacher ohnmächtig werden läßt, da einem solchen Willen gegenüber seine Macht zerschellt. Anfeindungen wird er zwar von jener Seite immer ausgesetzt sein, denn es hofft der Widersacher auf einen schwachen Moment, in dem er wieder Oberhand gewinnt; doch ebenso sind gute Wesen zum Schutz bereit und stärken den Menschen, so er schwach zu werden droht. Und also ist das Ringen um die Seelen ein ständiges und darum auch das Erdenleben ein ständiger Kampf, denn es spürt der Mensch dieses geistige Ringen um seine Seele, und er wird mit hineingezogen und kann durch seinen Willen den Kampf zur Entscheidung bringen. Doch wer sich kampflos den schlechten Kräften überläßt, dessen Leben ist verspielt.... Denn unbarmherzig macht ihn der Widersacher zu seinem Knecht, ihm scheinbar wohl irdischen Vorteil zubilligend, jedoch nur, um ihn in seine Gewalt zu bekommen. Das Los einer abgefallenen Seele im Jenseits aber ist unbeschreiblich. Alle schlechten Triebe vereinigt ein solches Wesen in sich, es sucht Schaden zuzufügen, wo es nur kann. Es ist ohne Liebe und nur auf sich bedacht, es will herrschen und greift zu den grausamsten Mitteln, um gleichfalls Gewalt zu bekommen über andere Seelen. Es ist in finsterster Umgebung und dabei doch wissend, daß sein Zustand nicht beneidenswert ist, und das erbittert die Seele noch mehr und verstärkt ihre Ablehnung gegen Gott, Dessen Macht sie wohl spürt, Den sie aber nicht anerkennen will. Denn die Seele hat im Jenseits noch die gleiche Einstellung zu Gott wie auf Erden, sie will sich nicht demütig beugen, sondern recht behalten in allen Dingen; sie will etwas gelten und alles unterdrücken, was in ihre Nähe kommt. Und ein solches Begehren kann niemals zur Erlösung führen. Verständlich aber ist auch, daß solche Seelen die Menschen stark bedrängen, die höhere Ziele haben, daß sie kein Mittel scheuen, um jene abzulenken vom geistigen Streben, und daß sie daher den Menschen stets und ständig bedrängen, daß sie ihm Widerwärtigkeiten in den Weg legen, um ihn wankend zu machen in seinem Glauben und in seiner festen Zuversicht auf Gottes Hilfe. Es sind die Menschen argen Prüfungen ausgesetzt, an denen sie ihren Willen bezeugen sollen, daß sie ihn dennoch zu Gott wenden und sie nach Ihm verlangen. Und gerade einem zur Höhe strebenden Erdenkind stehen diese bösen Mächte so feindselig gegenüber, erkennen sie in ihm doch einen Gegner, der ihm viele Seelen abwendig machen will. Sie suchen ihn von seinem Streben abzubringen, sie wollen ihn unlustig machen und bieten ihm irdische Genüsse an, über denen es seine eigentliche Aufgabe, das geistige Streben, vergessen soll.... Und immer wieder muß der Mensch ringen und seinen Willen Gott unterstellen, immer muß er Gott um Kraft und Gnade bitten, er muß Jesus Christus anrufen um Schutz gegen alles Böse und sich allen guten geistigen Kräften überlassen, dann ist das Ringen der schlechten Macht erfolglos, und die Versuchungen werden immer schwächer werden, je inniger sich der Mensch Gott zuwendet, denn Gott läßt ihm nun die Kraft zugehen in aller Fülle, auf daß er allen Anfechtungen standhaft widersteht....

Amen