Hoe onbeduidend invloeden van buitenaf ook mogen lijken, toch zijn ze bepalend voor het zielenleven van de mens en ze brengen vaak wel opwinding van de ziel tot stand, die de mens aanleiding geeft om in zichzelf te keren en een inniger contact met God te zoeken. Dit heeft steeds geestelijke vooruitgang tot gevolg, want elke verbinding met God is een stap omhoog. Elke gedachte die op God gericht is, is een bereidwilligheid om kracht uit God te ontvangen en dit is steeds bevorderend voor de rijpheidstoestand van de ziel.
Zodoende moeten alle moeilijkheden van het leven, of ze nu lichamelijk of geestelijk voelbaar zijn, steeds een vooruitgang voor de ziel betekenen, voor zover ze er de aanleiding voor zijn, dat de mens zijn toevlucht zoekt tot God. Elk gevaar kan daarom zegenrijk zijn voor de ziel en elk leed kan nuttig voor de ziel zijn.
Maar de mens, die God alleen maar met de lippen noemt, maar nooit om Diens hulp vraagt, is labiel. Alles, wat hem ter beproeving opgelegd wordt, zal hem ontmoedigen. Of hij zal het overwinnen, zoals hij denkt op eigen kracht, maar met ondersteuning van het boze. Want deze staat direct klaar, als de mens geen acht slaat op de eeuwige Godheid. De tegenstander van God heeft deze toestand nodig om nu van zijn kant werkzaam te worden en dit met succes. De mens zal aards voordeel kunnen boeken en zijn kracht en zijn kunnen aan zichzelf toe kunnen schrijven, maar voor zijn ziel betekent dit een gebrek.
Evenzo kan ook het geestelijk streven onder invloed van de tegenstander staan, wanneer de mens ter beproeving van zijn weerstandsvermogen aan verzoekingen blootgesteld wordt en hij zich nu puur verstandsmatig helderheid zou willen verschaffen. Dan zal de tegenstander alles zo belichten, dat de mens verward raakt in zijn gedachtegang. Terwijl een innige gedachte tot God de activiteiten van de tegenstander duidelijk laat herkennen en de kracht van het inzicht aanscherpt, zodat elke twijfel verdwijnt en de verzoekingen zonder uitwerking blijven.
Nooit moet de mens geloven dat zijn kracht toereikend is, wat voor eisen er ook aan hem gesteld worden. Steeds moet hij God vragen om schenking van kracht, want de sluwheid van de tegenstander van God is te volhardend. Hij zal het geringste plotseling opkomende gevoel van zwakte gebruiken om zijn macht te ontplooien. Hij zal in de meest verschillende gedaantes komen, de mens schijnbaar in zijn mening versterkend, maar hem steeds proberen te beïnvloeden om God uit te schakelen om de ziel naar zich toe te leiden.
En daarom moet te allen tijde de hulp van God gevraagd worden, nog voordat de ziel het gevaar loopt door de tegenstander beïnvloed te worden. Want het worstelen wordt des te moeilijker, naarmate de mens later zijn toevlucht neemt tot God, Die hem de kracht toch onbeperkt ter beschikking stelt.
Amen
VertalerSo geringfügig oft äußere Einwirkungen erscheinen mögen, sie sind doch bestimmend für das Seelenleben des Menschen, und zwar bringen sie oft seelische Erregungen zustande, die den Menschen veranlassen, in sich zu gehen und engere Fühlungnahme mit Gott zu suchen. Es hat dies stets einen geistigen Fortschritt zur Folge, denn eine jede Verbindung mit Gott ist ein Schritt zur Höhe. Jeder Gedanke, der zu Gott gerichtet ist, ist eine Bereitwilligkeit zum Empfangen der Kraft aus Gott und diese immer den Reifezustand der Seele fördernd. Also müssen alle Nöte des Lebens, ob sie körperlich oder geistig spürbar sind, immer einen Fortschritt für die Seele bedeuten, sofern sie dazu Anlaß sind, daß der Mensch zu Gott seine Zuflucht nimmt. Jede Gefahr kann daher segenbringend, jedes Leid für die Seele von Nutzen sein. Haltlos aber ist der Mensch, der Gott nur mit den Lippen nennt und niemals Dessen Hilfe erbittet. Ihn wird alles niederdrücken, was ihm zur Prüfung auferlegt wird, oder er wird es überwinden.... wie er meint, aus eigener Kraft, doch mit Unterstützung böser Macht.... Denn diese ist sofort bereit, so der Mensch die ewige Gottheit außer acht läßt. Diesen Zustand benötigt der Gegner Gottes, um nun seinerseits zu wirken, und dies mit Erfolg. Der Mensch wird irdischen Vorteil verbuchen können und ihn seiner Kraft und seinem Können zuschreiben, für seine Seele aber bedeutet dies ein Manko. Desgleichen kann auch geistiges Streben unter dem Einfluß des Widersachers stehen, wenn der Mensch zur Probe seiner Widerstandskraft Versuchungen ausgesetzt ist und nun rein verstandesmäßig sich Klarheit verschaffen möchte. Dann wird der Widersacher alles so beleuchten, daß der Mensch irre wird an seinem Gedankengang.... Während ein inniger Gedanke zu Gott das Treiben des Widersachers klar erkennen läßt und die Erkenntniskraft schärft, so daß jeder Zweifel schwindet und die Versuchungen wirkungslos bleiben. Niemals soll der Mensch glauben, daß seine Kraft genüge, was auch an ihn für Anforderungen gestellt werden.... Immer soll er Gott bitten um Zuwendung der Kraft, denn es ist die List des Gegners von Gott zu ausdauernd; er wird die geringste Schwächeanwandlung benützen, seine Macht zu entfalten; er wird in den verschiedensten Gestalten kommen, scheinbar den Menschen in seiner Ansicht bestärkend, immer aber ihn zu beeinflussen suchen, Gott auszuschalten, um die Seele sich zuzulenken. Und daher soll stets und ständig Gottes Beistand erbeten werden, noch ehe die Seele in die Gefahr kommt, beeinflußt zu werden von der Gegenmacht. Denn das Ringen wird desto schwerer, je später der Mensch zu Gott seine Zuflucht nimmt, Der ihm doch die Kraft unbeschränkt zur Verfügung stellt....
Amen
Vertaler