Het centrum van al het licht en alle krachtuitstraling is God, de oer-eeuwige kracht, het oer-eeuwige licht. Vanuit Hem gaan alle stralen het heelal in en alles, wat uitgegaan is, stroom weer naar Hem terug.
Maar licht en kracht worden niet doelloos uitgezonden, want de wijsheid van God heeft voor alles Zijn bestemming. De bestemming van de geestelijke uitstraling is om al het wezenlijke, dat eveneens uit de goddelijke kracht voortkwam, maar door de wil van de tegenpool van God voortgebracht werd, zo met licht en kracht te doorstromen, dat het daarheen terugverlangt, naar wat de oorsprong van deze kracht is, dus ook zijn oorspronkelijke begin was.
De eindeloos lange weg, die het wezenlijke afleggen moet voor de terugkeer in het vaderhuis betekent voor het wezen een voortdurende toevoer van kracht, die ook zijn oorsprong is. En deze toevoer van kracht brengt het wezen in een bepaalde staat van rijpheid, waarin het zijn oorsprong herkennen kan, wanneer het dat wil. Het herkennen van zijn oorsprong uit God is de eerste voorwaarde voor de uiteindelijke terugkeer naar Hem.
En zodoende doorstroomt de goddelijke licht- en krachtschenker alles, wat uit Hem voortgekomen is voor de eerste keer met Zijn licht om het wezenlijke de mogelijkheid van een herkennen van zijn oorsprong te geven. Want licht is kennis en het wezen wordt in de kring van het licht geleid, opdat het leert herkennen. En Hij doorstroomt het met kracht om het wezenlijke, dat nu herkend heeft, de weg naar het vaderhuis te laten vinden. Licht en kracht zijn één. Degene, die besef heeft, doet ook het juiste voor de hereniging met zijn Verwekker.
Maar de uitstraling van God vereist dragers, dat wil zeggen ontvangststations, die elke kracht- en lichtuitstraling omleiden en doorgeven, opdat al het wezenlijke gegrepen wordt. Zulke dragers van licht en wijsheid zijn zodoende in zekere zin de uitvoerenden van een proces, dat absoluut plaats moet vinden als het wezenlijke uit God de juiste weg moet nemen; de weg naar God. Anders zou het wezen weer naar de tegenpool van God terugverlangen, wanneer het licht en kracht zou moeten ontberen en het zou aan de macht van de laatste uitgeleverd zijn. Zodoende ontvangt al het wezenlijke onophoudelijk kracht uit God. Het blijft in een onafgebroken verbinding met de oerkracht, aan welke hij zijn bestaan dankt.
De lichtdragers, die de toestroom direct uit God ontvangen, bedenken daar nu talloze wezens mee. Ze dringen de zogenaamde dode vorm binnen, laten voor de daarin verborgen wezens een vermoeden van licht en kracht achter, dat verlangen opwekkend werkzaam moet zijn. Ze doorstromen talloze kleine en kleinste levende wezens met deze kracht en wekken in hen het verlangen naar licht op. Ze brengen kracht en licht bij de mens, die al bewust volgens zijn doel leeft om in hem de laatste kennis te laten rijpen en het verlangen naar de vereniging met de oerkracht op te wekken en voortdurend te vergroten.
En zodoende staat alles wat er is in een voortdurende verbinding met God als de Schenker van kracht, zonder welke niets zou kunnen bestaan. En daarom zal een wezen ook nooit verloren kunnen gaan. Maar het zal zich ook niet in een niets op kunnen lossen, want de goddelijke kracht zal nooit uitgeschakeld worden en daarom zal ook niets, wat eenmaal bestaat, kunnen vervluchtigen. Enkel in de toestand van vrije wil kan het wezen de toestroom van kracht en licht afwijzen, wat echter niet tot gevolg heeft, dat het nu zonder krachttoevoer blijft. De kracht die tot zijn instandhouding dient, wordt hem voortdurend toegestuurd, maar het zal hem ontbreken aan kracht om God te naderen, zolang het deze bewust afwijst.
De krachtuitstraling is een aanhoudend proces, dat op God Zelf gefundeerd is. God is eeuwig, zonder begin en zonder einde. Zodoende moet ook de kracht zonder begin en zonder einde zijn en omdat ze onbeperkt is, kan ze ook onbeperkt ontvangen worden door de wezens, die er bewust naar verlangen. En dit ontvangen is onvoorstelbaar zaligmakend voor het wezen, want wat uit God komt, moet ook een zaligmakend gevoelen veroorzaken, dat het wezen alleen maar zo lang onthouden wordt, zoals het niet bewust naar goddelijke uitstraling verlangt.
Maar alle wezens, die lichtdrager geworden zijn, jubelen en juichen in dankbaarheid voor hun goddelijke Heer en Schepper, Wiens uitstraling van Zijn liefde het summum van eeuwige gelukzaligheid is. En zo vervullen ze hun missie om deze uitstralingen door te geven met de volste toewijding, steeds gedrongen door de liefde voor de wezens, die nog niet in staat zijn om het wonder van de goddelijke liefde te begrijpen.
Amen
VertalerThe centre of all light and all radiation of power is God, the eternal power, the eternal light. All rays emanate from Him into the universe and everything that goes out flows back to Him.... But light and power are not sent out for no purpose, because the wisdom of God has a purpose for everything. The purpose of the spiritual emanation is to flood all beings, which were likewise created by divine power but by the will of God's opposite pole, with light and strength in such a way that they long to return to where the source of that power is, i.e. where their original beginning was. The infinitely long path which the being has to cover until it returns to the father's house is a constant supply of strength for the being, which is also its origin.... And this supply of strength brings the being into a certain state of maturity in which it can recognize its outcome if it wants to. Recognizing its exit from God is the first condition for its final return to Him. And thus the divine giver of light and strength floods everything that has emerged from Him with His light for the first time in order to give the being the possibility of recognizing its origin.... For light is knowledge, and the being is guided into the circle of light so that it learns to recognize.... And He floods it with strength in order to let the being, which has now recognized, find the path to the father's house. Light and strength are one; he who recognizes also does the right thing to reunite with his creator. The emanation from God, however, requires carriers, i.e. receiving stations, which transmit and pass on every power and light emanation so that all beingness is grasped. Such carriers of light and wisdom are therefore, as it were, the executors of a process that must take place if the beingness from God is to take the right path.... the path to God.... otherwise the being would want to return to the opposite pole of God, if it had to do without light and power and would be at the mercy of the power of the latter. Thus, all beings constantly receive strength from God, they remain in perpetual connection with the elemental force to which they owe their existence.... The light bearers, who receive the influx from God directly, now impart it to countless beings; they penetrate the so-called dead form, leaving behind an ancestor of light and power for the beingness hidden therein, which is to have a desire-awakening effect.... they permeate innumerable small and smallest living beings with this power and awaken in them the desire for light, they bring power and light to the human being who is already conscious of his purpose in order to allow the final realization to mature in him and to awaken and constantly increase the desire for union with the elemental force. Everything that exists is therefore in perpetual connection with God as the giver of strength, without which nothing could exist. And therefore no being will ever be able to be completely lost.... but neither will it be able to dissolve into nothingness, for the divine power will never be switched off, and thus nothing that once existed will be able to evaporate. Only in the state of free will can the being reject the influx of strength and light, but this does not mean that it now remains without a supply of strength.... The strength which serves its preservation is constantly supplied to it, yet it will lack the strength to approach God as long as it consciously rejects it. The emanation of strength is an incessant process which finds its foundation in God Himself.... God is eternal, without beginning and without end, therefore the strength must also be without beginning and without end, and since it is unlimited it can also be received unlimitedly by the beings who consciously desire it.... This reception is unimaginably blissful for the being, for what is from God must also trigger blissful feelings which are only withheld from the being as long as it does not consciously desire divine emanation. Yet all beings which have become bearers of light cheer and exult in gratitude to their divine lord and creator, Whose emanations of His love are the epitome of eternal bliss, and thus they fulfil their mission of passing on these emanations with utmost devotion, always urged on by love for the beings which are not yet able to grasp the miracle of divine love....
Amen
Vertaler