Al het onvolmaakte geestelijke brengt een zekere wanorde in de wereld, want al het geordende is het volmaakte geestelijke, het handelt naar Gods wil en Gods wil is orde en volmaaktheid. De toestand van wanorde kan nooit iets goddelijks zijn, dus moeten de wezens, die in de door God gewilde staat dus die zich in goddelijke ordening bevinden, de wil van God in zich dragen, d.w.z. ze moeten tevoren naar Gods wil handelen, willen ze dichter bij God komen. Het onrijpe streeft echter het tegenovergestelde van God’s doel na, het zal zich naar de wil voegen van diegene, die alle goddelijke orde vernietigen wil. Deze wanorde kan echter alleen opgeroepen worden, wanneer het onvolmaakte geestelijke de vrije wil bezit, dus belichaamd is als mens, want tevoren bepaalt de goddelijke wil elke werkzaamheid van het wezen, en dus moet deze bezigheid een goed geordende zijn hetgeen in het totale werk van de schepping tot uitdrukking komt, dat zich in een door God gewilde ordening bevindt en niet naar believen door een God weerstrevende wil veranderd kan worden.
Echter het aardse leven is blootgesteld aan de willekeurigheid van de mens en zo schept de mens zich, al naar gelang de instelling van zijn vrije wil, een toestand van orde of ook van wanorde. Een leven in verbinding met God met overgave van de eigen wil moet begrijpelijkerwijs ook volgens de orde verlopen, en het moet geheel beantwoorden aan de goddelijke wil. De mens kan niet duidelijk zondigen tegen de goddelijke wil, zolang hij zich aan deze ondergeschikt maakt. En derhalve moet zijn levenswandel in overeenstemming met de door God gewenste ordening geleid worden, hij kan niet anders dan datgene nastreven, wat God wil. Wat nu tegen deze ordening gericht is, moet dus, omdat het wanorde betekent, ineenstorten. Al het geordende heeft de garantie in zich, dat het blijft bestaan, terwijl de vertegenwoordiger van de wanorde, de tegenstander, er het meeste belang bij heeft, alles te vernietigen en dus daartoe een geweldige wanorde veroorzaakt.
Het zal nu ook begrijpelijk zijn, dat het denken van de mensen in volledige wanorde terecht gekomen is, als het zich op de een of andere manier vernietigend in het leven op aarde uit. Steeds zal de drang tot zelfbehoud goddelijk zijn, en de vernietigingsdrang satanisch, en wie toegeeft aan de innerlijke drang tot vernietiging, die maakt zijn wil bewust ondergeschikt aan degene die Gods tegenstander is en die Zijn scheppingswerk vernietigen wil, want deze (tegenstander) bedient zich van het onrijpe geestelijke, om over God te kunnen triomferen. Hij belaagt de geesten, hij probeert de wil van de mens te verzwakken, opdat deze op een tegen God gerichte wijze werkzaam is, d.w.z. het door Hem in Zijn wijsheid geschapene niet eerbiedigt en probeert het te vernietigen. En dit druist in tegen de goddelijke ordening.
Al wat is, dient tot rijping van het onvolmaakte geestelijke. Elke wil tot vernietiging van welk scheppingswerk dan ook is een ingrijpen in de wil van God, Die voor al het geestelijke zijn tijd heeft vastgesteld en het pas uit een dergelijke vorm bevrijdt, wanneer het geestelijke in deze vorm rijp, d.w.z. bekwaam geworden is, overeenkomstig de door God gewenste ordening weer het volgende stadium van belichaming door te maken. Een wezen dat voortijdig in zijn hogere ontwikkeling gestoord is, zou zijn vorm willen ontvluchten of ook een uiterlijke verschijningsvorm willen aannemen die niet bij zijn geestestoestand past, en dat zou, omdat de benodigde rijpheid daartoe ontbreekt, het begin zijn van een onvoorstelbare wanorde, die een schrikbarende uitwerking zou hebben op de aarde en ook op het totale universum. Want alles zou aan de willekeur van het onrijpe, van God afgewende geestelijke zijn overgeleverd. Het zou een openlijke strijd tegen God zijn, die tegen alle goddelijke wijsheid in, zou woeden, indien dit niet door God verhinderd zou worden.
Om die reden is ook de wil van het onrijpe wezen vóór de belichaming als mens gebonden, om de goddelijke ordening in stand te houden, tegen het gevaar in het aardse bestaan, dat de verkeerde wil zodanig uitwerkt, dat een chaos die zijn gelijke niet kent, een verwarring van het menselijke denken de grootste wanorde aanrichten kan. En deze wanorde betreft de totale strijd van al het goede geestelijke, want God Zelf voert geen dwangmiddel als remming uit, om aan het onrijpe geestelijke de volledige wilsvrijheid over te laten. Alleen zal steeds alle streven, dat tegen de goddelijke wil gericht is, zonde zijn; het wezen overtreedt de goddelijke wet die op zich zelf orde is als het er genoegen in schept, deze orde in wanorde te veranderen. Want dan schikt het zich naar de wil van de tegenstander, wiens verlangen het is, alles te vernietigen wat God geschapen heeft Dit zal hem niet lukken, maar alleen al de wil daartoe is de ergste zonde tegen Gods liefde, wijsheid en almacht, het is verzet tegen God en leidt tot de meest ernstige gevolgen. Het tegen Hem woedende geestelijke kan zich niet in zijn vrijheid verheugen, zo lang het zich verzet tegen de goddelijke wil en de goddelijke ordening. Het is onvrij, zolang het zich niet voegt naar de door God gewilde ordening ....
Amen
VertalerTout le spirituel imparfait apporte un certain désordre dans le monde, parce que tout ce qui est commandé est du spirituel parfait qui agit selon la Volonté divine, or la Volonté de Dieu est Ordre et Perfection. L'état de désordre ne peut jamais être quelque chose de divin, donc les êtres, ceux qui sont dans l'état voulu par Dieu, doivent donc être dans l'Ordre divin et porter en eux la Volonté divine, c'est-à-dire qu’ils doivent avoir une activité conforme à la Volonté divine s'ils veulent venir près de Dieu. Mais le spirituel non mûr tend au but opposé à Dieu, il s'ajuste à la volonté qui veut détruire tout l'Ordre divin. Ce désordre peut être provoqué seulement lorsque le spirituel imparfait est en possession de la libre volonté, donc lors de l'incarnation en tant qu’homme, parce que la Volonté divine détermine toute activité de l'être, et donc l’activité qui se manifeste dans toute l’Œuvre de Création doit être ordonnée, elle opère dans l'Ordre voulu par Dieu et ne peut pas être transformée arbitrairement par une volonté tournée contre Dieu. Mais la vie terrestre est exposée à l'arbitraire de l'homme et ainsi il crée tout seul selon la disposition de sa libre volonté, un état d'Ordre ou bien aussi de désordre. Il est compréhensible qu’une vie en union avec Dieu et un renoncement à sa propre volonté doive se dérouler selon l'Ordre et doive correspondre totalement à la Volonté de Dieu. L'homme ne peut pas enfreindre avec évidence la Volonté divine, tant qu’il se subordonne à celle-ci et par conséquent son chemin de vie doit être conduit dans l'Ordre voulu par Dieu, il ne peut pas faire autrement que tendre à ce que Dieu veut. Ce qui maintenant est tourné contre cet Ordre, autrement dit le désordre, doit donc s’écrouler de lui-même, tout ce qui est commandé a en soi la garantie de rester existant, tandis que le représentant du désordre, de l'adversaire, a le plus grand intérêt à détruire tout et donc il produit pour cela un énorme désordre. Maintenant il sera aussi compréhensible que les pensées des hommes sont entrées dans un complet désordre, lorsqu’elles veulent de quelque façon détruire la vie terrestre. La poussée pour la conservation sera toujours divine, celle pour la destruction satanique et celui qui porte maintenant en lui la poussée de détruire et y cède, remet consciemment sa volonté à celle de l'adversaire de Dieu et veut détruire son Œuvre de Création, parce que celui-ci se sert du spirituel non mûr, il cherche à affaiblir la volonté de l'homme, pour que celui-ci s'activent d’une manière contraire à Dieu, c'est-à-dire qu’il ne respecte pas ce qui a été créé selon Sa Volonté et cherche à le détruire. Cela va contre l'Ordre divin. Tout ce qui existe, sert pour le mûrissement du spirituel imparfait. Toute volonté de détruire une quelconque Œuvre de Création, est une intervention dans la Volonté de Dieu, qui a imposé son temps à tout le spirituel et une libération de chaque forme seulement, lorsque le spirituel est devenu mûr dans cette forme, c'est-à-dire qu’il est devenu mûr pour vivre jusqu'au bout le stade suivant de l'incorporation selon l'Ordre voulu par Dieu. Un être dérangé prématurément dans son développement vers le Haut voudrait fuir de sa forme ou bien prendre demeure dans une forme extérieure inadéquate à son état spirituel et, étant donné qu’il manque de la maturité nécessaire, cela serait le début d’un inimaginable désordre qui aurait un épouvantable effet sur la Terre et même dans l'Univers entier, parce qu'il serait exposé à tout l'arbitraire du spirituel non mûr, qui s’est détourné de Dieu. Il serait en lutte ouverte contre Dieu et voudrait faire rage contre toute la Sagesse divine s'il n'en était pas entravé par Dieu. Pour cette raison la volonté de l'être non mûr est liée avant son incarnation comme homme, pour maintenir l'Ordre divin, tandis que par contre dans l'existence terrestre il y a le danger que la volonté inversée puisse provoquer un chaos sans pareil, une confusion de la pensée humaine qui pourrait causer le plus grand désordre. Et contre ce désordre est tournée chaque lutte de tout le spirituel bon, parce que Dieu Lui-même n'impose aucun moyen de contrainte comme empêchement, pour laisser au spirituel non mûr sa très pleine liberté de volonté, seulement toute tendance tournée contre la Volonté divine sera toujours empêchée ; l'être défie la Loi divine, qui en soi est l’Ordre, lorsqu’il trouve plaisir à transformer cet Ordre en désordre, parce qu'alors il se subordonne à la volonté de l'adversaire, dont le désir est de détruire tout ce que Dieu a créé. Il n’y réussira pas, mais déjà la volonté pour cela est la plus grande infraction contre l'Amour, la Sagesse et l'Omnipotence de Dieu, c’est une rébellion contre Dieu et cela a les plus graves conséquences. Le spirituel qui fait rage contre Dieu ne peut plus se réjouir de la liberté tant qu’il se rebelle contre la Volonté divine et Ordre divin. Il est lié tant qu’il ne s’incère pas dans l’Ordre voulu par Dieu.
Amen
Vertaler