Vergelijk Kundgabe met vertaling

Meer vertalingen:

Deemoed – Genade

De deemoed wortelt in het besef van de eigen onvolmaaktheid en dit brengt weer het gebed voort, want de deemoed is het gevoel van onwaardigheid en van zwakte en dit moet door genade en hulp opgeheven worden. Zolang de mens zich klein voelt, zal hij kunnen vragen en vurig kunnen danken voor de ontvangen genade. Maar degene, die zich verheft, zal werkelijk niet de handen naar de Vader uitsteken, want hij voelt zichzelf sterk genoeg om weerstanden te overwinnen. Hij buigt niet meer voor een macht, die boven hem staat, maar hij is zich van zijn waarde bewust en staat verheven boven degene, die om hulp vraagt. Hij eist, als hem iets ontbreekt en neemt alles, wat hem aangeboden wordt, als vanzelfsprekend aan.

En zo’n mens kan zich ook niet in de genade van God verheugen. Hem zal wel de kracht, die hij voor zijn aardse leven nodig heeft, door God toegestuurd worden, maar zijn ziel verkeert in het grootste gevaar, want haar staat te weinig kracht ter beschikking, omdat de wil ontbreekt om deze kracht aan God te vragen en deemoedig in ontvangst te nemen. Het aardse leven is dan nutteloos geleefd, want het brengt de ziel dan niet de bevrijding uit haar boeien, want de mens heeft enkel en alleen voor zijn lichaam aanspraak gemaakt op de kracht uit God.

Als de mens zich ten opzichte van Hem arrogant opstelt is dat een situatie, die niet overeenkomt met de wil van God, want het wezen is om deze reden de lange weg in gebonden vorm over de aarde gegaan, zodat hij zijn onmacht en de afstand tot God herkent en zodat deze afstand door echte kinderlijke liefde nu verkleind wordt. Maar een verwaande geest vergroot de verwijdering van God op een onvoorstelbare manier.

De arrogantie was de aanleiding tot de afval van God en alleen de diepste deemoed kan het wezen nu weer dichter bij de eeuwige Godheid brengen. Want God heeft Zijn schepselen lief en stelt hun Zijn genade mateloos ter beschikking. Deze genade is kracht uit God, die het geestelijke in de mens toevloeit.

Wanneer er nu bepaalde eisen aan de mens gesteld worden, dan gebeurt dit alleen daarom, zodat de mens in vrijheid kiest voor de vereniging met God of voor de voortdurende scheiding van Hem. Hij moet uit innerlijke aandrang het ene of het andere nastreven. Hij moet, als het gevoel van verwaandheid in hem overheerst, door het aardse leven zijn onwaardigheid leren herkennen, opdat hij zich smekend tot zijn Schepper wendt en nu de kracht in ontvangst neemt, die hem zo vormt, dat de afstand tot God steeds kleiner wordt.

En dit heeft dan de innerlijke deemoed tot stand gebracht, want een deemoedig mens geeft zijn eigen wil op en onderwerpt zich geheel aan de goddelijke wil. De Heer geeft Zijn genade aan de deemoedige. Door de deemoed brengt hij de juiste verhouding tot God tot stand. De deemoed laat hem vragen om kracht, die de mens alleen toegestuurd kan worden, als ze bewust gevraagd wordt. De innerlijke deemoed is het toegeven van de vroegere schuld, die de afval van God veroorzaakt heeft. De deemoed is er de zekerste garantie voor, dat de Vader Zich vol liefde naar het kind buigt en het naar Zijn Vaderhart omhoogtrekt. Zodat de geest uit God zich weer met de Vadergeest verenigt.

Amen

Vertaler
Vertaald door: Peter Schelling

Demut.... Gnade....

In der Erkenntnis der eigenen Unzulänglichkeit wurzelt die Demut, und diese gebärt wiederum das Gebet, denn es ist die Demut das Gefühl der Unwürdigkeit und der Schwäche, und diese muß durch Gnade und Hilfe behoben werden. Solange der Mensch sich klein fühlt, wird er bitten können und für die empfangene Gnade innig danken, doch der sich überhebet, wird wahrlich nicht die Hände zum Vater erheben, denn er fühlt sich selbst stark genug, um Widerstände zu überwinden. Er beugt sich nicht mehr einer Gewalt, die über ihm steht, sondern er ist sich seines Wertes bewußt und steht erhaben über dem, der bittet um Hilfe. Er fordert, so ihm etwas mangelt, und nimmt alles ihm Gebotene als selbstverständlich hin. Und es kann sich ein solcher Mensch auch nicht der Gnade Gottes erfreuen, es wird ihm wohl von Gott die Kraft zugehen, die er für sein Erdenleben benötigt, doch seine Seele steht in größter Gefahr, denn ihr steht zu wenig Kraft zu Gebote, da der Wille fehlt, diese Kraft von Gott zu erbitten und demütig in Empfang zu nehmen. Es ist also das Erdenleben dann nutzlos gelebt, denn es bringt der Seele dann nicht die Befreiung aus ihrer Fessel, obwohl der Mensch die Kraft aus Gott beansprucht hat lediglich für seinen Körper. Es ist ein Zustand, der nicht dem Willen Gottes entspricht, so der Mensch sich überheblich einstellt Ihm gegenüber, denn es ist das Wesen deswegen den langen Weg gegangen auf Erden in gebannter Form, um seine Ohnmacht zu erkennen und es den Abstand von Gott erkennen zu lassen, der durch echte Kindesliebe nun verringert werden soll. Ein überheblicher Geist aber vergrößert die Entfernung von Gott in unvorstellbarer Weise. Es war die Überheblichkeit der Anlaß zum Abfall von Gott, und es kann nun nur tiefste Demut das Wesen der ewigen Gottheit wieder näherbringen. Denn Gott liebt Seine Geschöpfe und stellt ihnen ungemessen Seine Gnade zur Verfügung. Es ist diese Gnade Kraft aus Gott, die dem Geistigen im Menschen zuströmt. Wenn nun gewisse Anforderungen an den Menschen gestellt werden, so geschieht dies lediglich darum, daß sich der Mensch frei entscheide für den Zusammenschluß mit Gott oder für die fortdauernde Trennung von Ihm. Er muß aus innerstem Antrieb das eine oder das andere anstreben; er muß, so das Gefühl der Überheblichkeit in ihm vorherrscht, durch das Erdenleben erkennen lernen seine Unwürdigkeit, auf daß er sich bittend zu seinem Schöpfer wende und nun die Kraft in Empfang nimmt, die ihn so gestaltet, daß die Entfernung von Gott immer geringer wird. Und es hat dies dann die innere Demut zustande gebracht, denn ein demütiger Mensch gibt seinen eigenen Willen dahin und unterstellt sich gänzlich dem göttlichen Willen. Dem Demütigen gibt der Herr Seine Gnade.... Durch die Demut stellt er das rechte Verhältnis her zu Gott, die Demut läßt ihn bitten um Kraft, die nur dem Menschen zugehen kann, so sie bewußt angefordert wird. Die innerliche Demut ist das Eingeständnis der einstigen Schuld, die den Abfall von Gott herbeigeführt hat. Die Demut ist sicherste Gewähr dafür, daß Sich der Vater Seinem Kind liebreich zuneigt und es emporzieht an Sein Vaterherz.... daß sich der Geist aus Gott wieder vereinigt mit dem Vatergeist....

Amen

Vertaler
This is an original publication by Bertha Dudde