De geest verblijft vrij vaak in de oneindigheid en wordt buitengewoon actief, voor zover hem iets geestelijks uit deze wereld bezorgd wordt, want de verbinding met geestelijke kracht verhoogt ook de drang om werkzaam te zijn. In onvoorstelbare werelden zijn ook onvoorstelbare krachten werkzaam. Het is zoals een geweldige, onmetelijke werkplaats met actieve arbeiders, die binnen de wil van de eeuwige Schepper hun toegewezen taken vervullen.
Als nu de geest van de mens zich naar de hoogte verheft, sluit hij zich ook bij de werkzaamheid van al het geestelijke aan. Hij wordt in zekere zin een schakel in de ketting van de talloze scheppende geesten. Het verblijf op aarde bestaat alleen nog puur lichamelijk, terwijl de geest vrij is en kan verblijven, waar het hem goeddunkt. Des te fijngevoeliger hij nu is, dat wil zeggen hoe gemakkelijker hij de scheiding van de aarde tot stand kan brengen, des te intensiever zal de geestelijke stroming, waar hij zich op richt, hem beïnvloeden.
De toestand van volledig los zijn is voor een mensenkind moeilijk tot stand te brengen, als de geestelijke kracht hem niet behulpzaam is en zich dus zo aan de mens opdringt, dat hij alleen in ontvangst nemen mag, wat hem geboden wordt, vooropgesteld dat de wil om in ontvangst te nemen, sterk is. Dit is dus een soort van geestelijke werkzaamheid, waarbij kennisgevingen geestelijk doorgegeven worden. Dit is in het bijzonder daar noodzakelijk, waar zulke kennis slechts gering aanwezig is, omdat het voor een wezen een onvoorwaardelijke vereiste voor de geestelijke rijpheid is. En dat is in de nabijheid van de aarde heel belangrijk, want de aardse mensen, van wie de zielen zich opwaarts ontwikkelen, ontbreekt het in hoge mate aan kennis van de goddelijke waarheid, zodat dus al het volmaakt geestelijke de mensen begeleidt en het haar voortdurende inspanning is om hun kennis te vergroten.
Geestelijk actieve mensen, dat wil zeggen mensen die hun innerlijke leven verzorgen en het aan het aardse leven van het lichaam vooropstellen, zullen zich daarom in gedachten vaak tot deze hoogte begeven en de kennis, die hen door hun begeleiders aangeboden wordt, in ontvangst willen nemen. En juist dit voortdurend onderwijzen van de mensen, die de kennis nodig hebben, is geestelijke werkzaamheid. De geest probeert de geest te vinden en zijn vertrouwen te schenken en voor zover het geestelijke zich in gemeenschappelijke arbeid versmolten heeft, is de kracht van het doordringen sterker en het wordt nu ook begrijpelijk, dat de volmaakte wezens nooit in passiviteit kunnen vervallen, zolang ze objecten vinden, die de werkzaamheid betreft. En dit zal altijd zijn, zolang de wereld bestaat.
Dit versmelten van geestelijke kracht door de wil van zowel de gever als ook de ontvanger moet dus resultaten opleveren, die weer alleen zuiver geestelijk van aard zijn. Die echter onvergankelijk blijven en dus de kennis, het geestelijke in zich, vergroten. Want kennis is geestelijke kracht, die dus doorgegeven kan worden. Kennis is licht, dat weer naar alle kanten zijn stralen werpt. Dus de werkzaamheid van de geest heeft weer een licht brengende uitwerking. En zodoende zal het begrijpelijk zijn, dat in het aardse leven slechts alleen de kennis van de goddelijke waarheid waardevol is. Want dit blijft alleen dan bestaan, in zoverre, dat het ook in het leven in het hiernamaals weer dat is, waar alleen naar verlangd moet worden en dus doorgegeven wordt.
De hoge vlucht in de oneindigheid zal elk wezen, dat naar de waarheid verlangt, hetzelfde opleveren. Juist deze goddelijke waarheid, die elk volmaakt wezen in zich draagt en dus als licht en kracht afgeeft aan degene, die hier naar verlangt. En daarom is de werkzaamheid van al het geestelijke van buitengewoon belang, want zonder dit zou het voor de geest in de mens niet mogelijk zijn om te putten uit de bron van de waarheid. Want alles, wat volmaakt is, is goddelijk en dus opent God Zelf de bron, opdat degene, die naar spijs en drank verlangt, zich daaraan laaft.
Amen
VertalerIn der Unendlichkeit weilet der Geist des öfteren und wird ungemein rege, sofern sich ihm Geistiges aus jener Welt zugesellt, denn die Verbindung geistiger Kraft erhöht auch den Tätigkeitsdrang. Es sind in unvorstellbaren Welten auch unvorstellbare Kräfte tätig.... es ist wie eine gewaltige, unermeßliche Werkstätte rühriger Arbeiter, die im Willen des ewigen Schöpfers ihre ihnen zugewiesene Aufgabe erfüllen. So sich nun der Geist des Menschen in jene Höhen erhebt, schließt er sich auch der Tätigkeit alles Geistigen an, er gliedert sich gewissermaßen ein in die Kette der zahllosen geistig Schaffenden. Der Aufenthalt auf der Erde besteht nur rein körperlich noch, während der Geist ungebunden ist und dort weilen kann, wo es ihm beliebt. Je empfindsamer er nun ist, d.h., je leichter er die Trennung von der Erde herstellen kann, desto intensiver berührt ihn die geistige Strömung, der er sich zuwendet. Es ist der Zustand völligen Gelöstseins für einen Erdenmenschen schwer herzustellen, so nicht die geistige Kraft ihm behilflich ist und sich also dem Menschen so aufdrängt, daß er nur entgegennehmen darf, was ihm geboten wird, vorausgesetzt, daß der Wille zur Entgegennahme stark ist. Es ist also dies eine Art der geistigen Tätigkeit, daß von Geist zu Geist Gaben, des Wissens vermittelt werden. Es ist dies sonderlich dort erforderlich, wo solches Wissen nur gering vorhanden ist, da es von einem Wesen aber unbedingt gefordert wird zur geistigen Reife.... Und das ist in der Erdennähe ganz besonders bedeutsam, denn den in der Höherentwicklung der Seele stehenden Erdenmenschen mangelt es am Wissen um göttliche Wahrheit im hohen Maße, so daß also alles vollkommene Geistige die Menschen betreut und ihr ständiges Bemühen ist, das Wissen derer zu erhöhen. Geistig rege Menschen, d.h., solche, die ihr Innenleben pflegen und es dem irdischen Leben des Körpers voranstellen, werden sich gedanklich daher oft in jene Höhen schwingen und das Wissen in Empfang nehmen wollen, das ihnen von ihren Betreuern dargeboten wird. Und eben dieses ständige Unterweisen der das Wissen benötigenden Menschen ist geistige Tätigkeit. Es sucht sich Geist zu Geist zu finden und sich mitzuteilen, und sofern Geistiges sich verschmolzen hat zu gemeinsamem Wirken, ist die Kraft des Durchdringens stärker, und es wird nun auch verständlich, daß die vollkommenen Wesen niemals in Untätigkeit verharren können, solange sie Objekte finden, denen ihre Tätigkeit gilt.... und daß dies immer sein wird, solange die Welt besteht. Dieses Verschmelzen geistiger Kraft durch den Willen des Gebenden wie des Empfangenden muß also Ergebnisse zeitigen, die wiederum nur reingeistiger Art sind, jedoch unvergänglich bleiben und also das Wissen, das Geistige in sich, vermehren. Denn es ist das Wissen geistige Kraft, die also weitergegeben werden kann.... es ist das Wissen Licht, das wieder nach allen Seiten hin seine Strahlen wirft.... also die Tätigkeit des Geistes wieder lichtbringend sich auswirkt. Und somit wird es verständlich sein, daß im Erdenleben nur allein wertvoll ist das Wissen um göttliche Wahrheit.... Denn dieses allein ist von Bestand insofern, daß es auch im jenseitigen Leben wieder das ist, was allein begehrt werden soll und also weitervermittelt wird.... Der Höhenflug in die Unendlichkeit wird jedem Wesen, das Wahrheit begehrt, das gleiche eintragen, ebenjene göttliche Wahrheit, die jedes vollkommene Wesen in sich trägt und also als Licht und Kraft abgibt dem, der solche begehrt. Und es ist darum die Tätigkeit alles Geistigen von außerordentlicher Bedeutung, denn ohne solche wäre es dem Geist im Menschen nicht möglich, zu schöpfen aus dem Quell der Wahrheit.... denn alles, was vollkommen ist, ist göttlich, und also öffnet Gott Selbst den Quell, auf daß sich daran labe, der Speise und Trank begehrt....
Amen
Vertaler