Hoor de goddelijke stem: De toegang tot al het geestelijke opent zich voor jullie vanaf het moment, dat jullie de liefde beoefenen en dus al geestelijk werken. Want de liefde, die werkelijk onbaatzuchtig is, is al geestelijk werk op zich. En zo neemt ze ook in zichzelf door elke nieuwe daad van liefde toe en daarom zal de mens, die in de liefde werkzaam is, tot geestelijke rijpheid komen, omdat al het rijpe geestelijke zich als het ware met een mensenkind verbindt, dat in liefde werkzaam is en dus ook de geestelijke kracht vergroot.
Wanneer in de tijd van het bestaan op aarde de aanvoer van geestelijke kracht zich uit, dan is zo’n bestaan op aarde niet tevergeefs geleefd, want het bracht reeds de vereniging met het geestelijke tot stand en dus moet de graad van rijpheid gewaarborgd zijn, waar de vereniging met het geestelijke onophoudelijk plaatsvindt. Als jullie mensen altijd proberen je te verenigen met het goede, dan moet de mens natuurlijk ook bereidwillig zijn te doen, wat hij als goed herkent. Hij kan niet iets nastreven, waarvan het bezit hem niet waardevol lijkt, en hij zal dus alleen maar naar dat verlangen, wat voor hem werkelijk de meest innerlijke behoefte is.
En als hij nu onbaatzuchtig liefheeft, wordt hij onvermijdelijk naar God getrokken. Hij wordt aangetrokken door alle geestelijke kracht, waarvan het uitgangspunt weer de eeuwige Godheid is. En hij verlangt uit het diepste van het hart naar al het goddelijke en eist in zekere zin de geestelijke kracht op. Hij wil het verlangen naar God, de liefde voor God en alle goede krachten in zich vergroten, omdat dit hem helpt om de eeuwige Godheid te naderen en dus is zijn vragen en smeken altijd tot God gericht.
En het verlangen van het mensenkind groeit, naarmate het zich inniger aan God overgeeft, want het wordt gegrepen door geestelijke kracht. Het is een voortdurend overgaan van deze kracht in het hart van het mensenkind, dat dus liefhebbend werkzaam is. En het kan dus nooit door goede geestelijke kracht verlaten worden, omdat het zich voortdurend door elke geestelijke gedachte, door elk geestelijk gesprek en door juist het contact met God door innig gebed met deze kracht verbindt.
Het gebed brengt op zich al toestroom van geestelijke kracht in een onbeschrijflijke hoeveelheid tot stand, want als de mens bidt, opent hij zijn hart voor elke genadeschenking van boven. Hij smeekt God om kracht en is dus ook ontvanger van deze kracht, omdat hij bereidwillig is de hulp van God aan te nemen. En zo vergroot de geest zich voortdurend en dit heeft de rijpheid van de ziel tot gevolg, want de mens, die voortdurend geest uit God vraagt, moet in dezelfde mate ook uitrijpen, want hij bedient zich toch van de goddelijke genade, die zijn weg op aarde tot een gemakkelijk begaanbare weg maakt.
Amen
VertalerVernehmet die göttliche Stimme: Der Zugang zu allem Geistigen öffnet sich für euch Menschen von Stund an, wo ihr die Liebe in euch pflegt und also schon geistig wirket. Denn es ist die Liebe, die wahrhaft uneigennützig ist, in sich geistiges Wirken, und so vermehret sie sich auch in sich durch jede neue Tat der Liebe, und es wird daher der Mensch, der liebetätig ist, zu geistiger Reife gelangen, weil alles reife Geistige sich gleichsam verbindet mit einem liebetätigen Erdenkind und also auch geistige Kraft vermehrt. Wenn sich in der Zeit des Erdendaseins der Zustrom geistiger Kraft äußert, so ist ein solches Erdendasein wahrlich nicht umsonst gelebt, denn es brachte schon den Zusammenschluß mit dem Geistigen zustande, und also muß der Reifezustand gesichert sein, wo unausgesetzt der Zusammenschluß mit dem Geistigen stattfindet. Suchet ihr Menschen zu allen Zeiten euch zu einen mit dem Guten, so muß natürlicherweise der Mensch auch willig sein, zu tun, was er als gut erkennt.... Er kann nicht etwas anstreben, dessen Besitz ihm nicht wertvoll erscheint, und er wird sonach nur begehren, was ihm wirklich innerstes Bedürfnis ist.... Und so er nun uneigennützig liebt, zieht es ihn unweigerlich zu Gott.... Es zieht ihn zu aller geistigen Kraft, deren Ausgangsort wiederum die ewige Gottheit ist.... Und er begehrt alles Göttliche aus tiefstem Herzen und fordert also gleichsam die geistige Kraft an. Er will in sich vermehren das Verlangen nach Gott, die Liebe zu Gott und aller guten Kraft, weil diese ihm hilft, sich der ewigen Gottheit zu nähern, und also ist sein Bitten und Flehen jederzeit Gott zugewandt.... Und das Verlangen des Erdenkindes wächst, je inniger sich dieses Gott hingibt, denn es wird erfaßt von geistiger Kraft. Es ist ein immerwährendes Überfließen dieser in das Herz des Erdenkindes, das also liebend tätig ist, und es kann somit niemals von guter Geisteskraft verlassen sein, da es sich fortgesetzt verbindet mit dieser durch jeden geistigen Gedanken, durch jedes geistige Gespräch und durch ebendie Fühlungnahme mit Gott durch inniges Gebet. Das Gebet vermittelt an sich schon Zustrom geistiger Kraft in unbeschreiblichem Maß, denn so der Mensch betet, öffnet er sein Herz für jede Gnadenzuwendung von oben.... er fleht Gott um Kraft an und ist sonach auch Empfänger dieser Kraft, da er willig ist, die Hilfe von Gott anzunehmen. Und so vermehrt sich der Geist fortwährend, und dies hat die seelische Reife zur Folge, denn es muß der Mensch, der dauernd Geist aus Gott anfordert, in gleichem Maß auch ausreifen, bedienet er sich doch der göttlichen Gnade, die seinen Weg auf Erden zu einem leicht gangbaren macht....
Amen
Vertaler