Degene, die Mij herkennen wil, moet geloven, en als het geloof diep in het hart wortelt, is ook de geest, die toch een deel van Mij is, levend in hem en leidt de mens naar het juiste inzicht. De wil om lief te hebben, moet in de daad omgezet worden, want omdat Ik toch de liefde Zelf ben, kan Ik alleen in de liefde herkend worden en zo begrijpt de mens pas dan het mysterie van het goddelijk wezen, als hij zich inspant om aan God gelijk te worden. Het zal hem nu pas duidelijk worden dat de eeuwige Godheid nooit verstandsmatig, maar alleen in het hart doorgrond kan worden, voor zover dit ooit voor een mens mogelijk is.
Zoals het menselijke oog niet in staat is om in stralend licht te kijken zonder het gezichtsvermogen van de ogen te beschadigen, zo weinig is de mens tijdens het leven op aarde in staat om de onmetelijke licht- en liefdeskracht te begrijpen. Want als dit in zijn hele volheid van de geest voor de mensen op aarde duidelijk zou worden, dan zou de onmiddellijke oplossing van elke substantie het onafwendbare gevolg zijn, want geen wezen op aarde zou bij de aanblik van de eeuwige liefdesgloed kunnen bestaan.
Noodgedwongen verandert als het ware na eeuwige tijden alle geestelijke kracht. Ze stroomt terug naar wat haar oorsprong is. Ze verenigt zich weer met de goddelijke oerkracht, die, voor de mensen niet te begrijpen, de levensbron en oorsprong van alle wezens blijft. In een enorm aantal wezens sluimert deze kracht zonder herkend te worden. Ze zijn zich er niet van bewust welke geestelijke krachten hen ten dienste staan en dus benutten ze de goddelijke kracht niet, die onmetelijk in hen zou kunnen ontsluiten.
Maar deze kracht moet eerst weer opgewekt worden om zich werkzaam en duidelijk voor de mensen te kunnen uiten. Wie nu gelooft en in de liefde leeft, wordt door Mijn geest tot leven gebracht. Hij geeft hem kennis van de hemel en de aarde. Dat wil zeggen, van alles wat zichtbaar en onzichtbaar is. Hij draagt een kennis aan hem over dat ver boven het weten van een wereldwijze staat. Hij onthult hem de schepping, haar zin en doel voor de mensen van de aarde en laat hem inzien in welke verhouding hij tot de Schepper staat.
En als de mens, door de geest geleidt, een vermoeden begint te krijgen van de liefdesgeest van God, begint ook de hereniging van de geest van God in de mens met de eeuwige oergeest, de goddelijke liefde. En de geest in de mens heeft zich losgemaakt van alle banden met de materie, die de hindernis voor de definitieve vereniging is. De geest is vrij en streeft nu onophoudelijk naar het eeuwige licht en het gedurende duizenden jaren verblijf in de vorm is tot een einde gekomen, tot onbeschrijflijke vreugde van de Schepper en Zijn schepselen.
Amen
VertalerQui veut Me reconnaître doit croire, et ainsi de même que la foi prend ses racines profondément dans le cœur, il en est de même de l'esprit en lui, il est Ma Partie, et il guide l'homme à la juste connaissance. Pour Me reconnaître, l'amour doit être actif. La volonté d'aimer doit être transformée en actes, parce que, vu que Je Suis l'Amour Même, Je peux être reconnu seulement dans l'amour, et ainsi l'homme saisit le Mystère de l'Être divin seulement s’il s’efforce de devenir semblable à Dieu. Seulement alors il lui deviendra clair que l'éternelle Divinité ne peut jamais et encore jamais être sondée intellectuellement, mais seulement dans le cœur, pour autant que cela soit possible à un homme. Ainsi de même que l'œil humain n'est pas en mesure de regarder dans la Lumière rayonnante sans endommager la force de la vue de l'œil, encore bien moins l'homme peut saisir dans la vie terrestre l'incommensurable Force de la Lumière et de l'Amour, parce que si cela était révélé à l'homme terrestre dans toute la plénitude de l'Esprit, l'inévitable conséquence serait la dissolution immédiate de toute substance, parce qu'aucun être terrestre ne pourrait subsister à la vue de l'éternelle Ardeur de l'Amour. Dans des éons d'années toute la Force spirituelle change pour ainsi dire par contrainte, elle s’écoule en revenant là où elle a pris son origine, elle s'unit de nouveau avec la divine Force d’Ur qui, bien qu’insaisissable pour l'homme, reste la Source de Vie et l'Origine de chaque être. Dans l’infinité des êtres somnole cette Force non reconnue. Ils ne se rendent pas compte quelles capacités spirituelles sont à leur disposition, et ils n'exploitent ainsi pas la Force divine qui pourrait s'entrouvrir en eux d’une manière incommensurable. Cette Force doit cependant de nouveau être réveillée pour pouvoir se manifester activement et perceptiblement aux hommes. Celui qui maintenant est dans la foi et vit dans l'amour, est vivifié par Mon Esprit. Il lui donne l'Annonce du Ciel et de la Terre, c'est-à-dire de tout ce qui est visible et invisible; Il lui transmet un savoir qui est très au-dessus du savoir d'un sage du monde. Il lui révèle la Création, son sens et son but pour l'homme terrestre et lui fait reconnaître dans quel rapport il est envers le Créateur. Et si l'homme, guidé par l'Esprit, commence à pressentir l'Esprit d'Amour de Dieu, il commence aussi la réunification de l'esprit de Dieu dans l'homme avec l'éternel Esprit d’Ur, l'Amour divin, et l'esprit dans l'homme s'est libéré de tous les liens de la matière qui sont une entrave pour l’unification définitive. L'esprit est libre et tend maintenant incessamment à la rencontre de l'éternelle Lumière, et l'attente dans la forme à travers des millénaires a trouvé sa fin, pour l'indescriptible Joie du Créateur et de Sa créature.
Amen
Vertaler