B.D.-Nr. 2210

Afname van de kracht om weerstand te bieden – Het geloof in Gods hulp

De wereldse gebeurtenissen laten de mens vaak tot de aanname komen, dat hij te zwak is om daar weerstand te bieden, waar God dit van hem eist. Hij is aarzelend in het geloof, omdat hij aanneemt dat de mens bij zulke gebeurtenissen de kracht vooraf al opgebracht heeft en hij nu faalt om aan de verwachtingen te voldoen.

Het zal wel een innerlijke strijd vergen, maar de mens mag zich niet zonder strijd laten overwinnen. Hij moet een bepaalde weerstand bieden. Daardoor zal zijn kracht toenemen. En hij moet er ook aan denken, dat hij gebruikt wordt. Dat God hem een taak gegeven heeft, waaraan hij zich niet zonder meer kan onttrekken.

Maar in dezelfde mate, als waarin hij nodig is, wordt hem ook versterking door God toegestuurd en daarom hoeft hij niet te falen, ofschoon de taak hem voor zijn geringe kracht onuitvoerbaar lijkt. Want God openbaart Zichzelf, als de mens gelovig op Zijn hulp vertrouwt. Hij moet zelfs soms aan zijn eigen kracht twijfelen, want pas in het besef van zijn eigen zwakte zal de mens zo bidden, zoals het goed is voor God. Maar zo’n gebed is absoluut noodzakelijk als de mens ook de volle kracht wil ontvangen. Een gebed, uit de zwakte van de mens voortgekomen, zal zijn deemoed verdiepen en zodoende zal de mens nu ook rijk gezegend worden met goddelijke genade.

Maar zolang de mens nog de mogelijkheid heeft om een beroep te mogen doen op Gods genade, moet hij daarentegen ook het geloof met de toegenomen kracht sterk laten worden, want dit is goddelijke genade, opdat de Heer al degenen helpt, die in het gevaar verkeren om aan het wankelen gebracht te worden. Hij heeft sterke strijders nodig voor Zijn rijk en als een mens werkelijk de juiste wil heeft om in het leger van Zijn strijders opgenomen te worden, dan geeft God ook deze de kracht, die hij nodig heeft voor zijn missie. Want zonder goddelijke hulp kan dit niet uitgevoerd worden, maar de mens moet eveneens strijden, opdat hij sterker wordt en zich niet al te snel laat overwinnen.

Maar de genade van God is absoluut nodig en deze zal de mens des te eerder toestromen, naarmate hij deemoediger van hart is. Gods eindeloze liefde laat geen mens vallen en de levenswandel van degene die ze eenmaal gegrepen heeft, speelt zich zo af, zoals God het in Zijn wijsheid en liefde voor juist en goed houdt voor de ontwikkeling van de ziel van de mens. Hoezeer het er ook op lijkt, dat de kracht in de mens om weerstand te bieden, afneemt.

Hij grijpt in, als het daar de tijd voor is, want Hij laat Zijn werk geen gevaar lopen en laat het ook niet in gevaar brengen door de mens. Hij eist enkel de toewijding van de mens, opdat ook aan Zijn werkzaam zijn geen verzet geboden wordt. De zwakke wil van de mens zal hij sterker maken, maar nooit de aan Hem tegengestelde wil gedwongen veranderen.

Zodra dus het hart van de mens voor God slaat, hoeft hij er niet voor te vrezen dat hij zwakker wordt. God zal Zijn geest uitgieten over degene, die zich bereid verklaart om Hem te dienen. En waar de geest uit God werkzaam is, daar moet het voornemen lukken. De mens zal met ondersteuning van de goddelijke genade, die hem nu in overvloed toestroomt, de taak vervullen.

Amen

Vertaald door: Peter Schelling

Deze openbaring is niet opgenomen in de themaboekjes.