Er stroomt de mensen ononderbroken kracht toe uit het rijk van het licht en de mensheid zou waarlijk in korte tijd verlost zijn, als ze de haar toestromende kracht zou benutten volgens de goddelijke wil. Maar slechts weinig mensen bedienen zich van deze kracht uit het lichtrijk. Zij gaan echter in hun ontwikkeling sneller vooruit. Zodoende is het ook mogelijk om zich tijdens het leven op aarde tot lichtwezen te ontwikkelen, zodra de mens daartoe de ernstige wil heeft. Hij is niet onbekwaam, maar meestal onwillig.
Als nu de onwilligheid veranderd moet worden in een God toegenegen wil, dan moet de mens de kennis gegeven worden van het effect van een verkeerde en van de juiste wil in het leven op aarde en in het hiernamaals. De verkeerde wil op aarde is een hindernis voor het ontvangen van kracht uit het lichtrijk en zonder kracht is de klim naar de hoogte onmogelijk. Dus het lot in het hiernamaals na de lichamelijke dood zal overeenkomstig zijn onvolmaakte staat zijn, dus een toestand van nood en pijn. Terwijl de juiste wil om kracht en genade van God laat vragen en dit verzekert hem de opwaartse gang, dus na de dood zal hem een vrij, zorgeloos leven in kracht en gelukzaligheid ten deel vallen. De kennis van de gevolgen van zijn aardse instelling kan de mens ertoe brengen om zich uit eigen beweging tot de gevende wezens in het lichtrijk te wenden en hen om hulp te vragen in zijn aardse zwakte en nood. En nu kan hem de kracht gegeven worden.
De lichtwezens hebben alleen de goede wil nodig. De wil om het juiste te doen en daardoor dichter bij God te komen. Deze wil levert de mens de toestroom van geestelijke kracht op en hij kan dan uitvoeren, wat zijn wil nastreeft. Hij wil God naderbij komen in denken, in handelen en in spreken. Hij kan dan niets volbrengen, wat tegen de wil van God in gaat. Hij kan alleen maar zwak worden, als het vragen om kracht, het gebed, zwakker wordt. Maar steeds weer zal hij de weg naar God terugvinden en het voelen, dat hij op de juiste weg is, als hij zich aan God en Zijn genade overgeeft.
De weerstand van de mens maakt de schenking van kracht uit het lichtrijk onmogelijk, want de kracht kan alleen maar daar actief zijn, waar ze zonder weerstand in ontvangst genomen wordt. En daarom moet de mens van de kant van de krachtdragers op aarde – dat zijn de mensen, die de krachtstroom uit het lichtrijk bereidwillig in ontvangst nemen – de kennis van het effect van deze kracht, alsook bij het gebrek eraan, bij een krachteloos aards mens gebracht worden, opdat hij nu zelf kiest en eveneens om de schenking van kracht vraagt, die absoluut noodzakelijk is voor de verandering van zijn wezen, zolang hij op aarde verblijft.
Amen