1777 Werktuig van God – Missie – Werkzaam zijn van God

18 januari 1941: Boek 27

Degenen die zich geroepen voelen om voor de Heer werkzaam te zijn, zijn onderworpen aan een geestelijke leiding. Ze worden verzorgd en in alle liefde gestuurd en geleid. Want als ze zich bereid verklaren om op aarde dienend werkzaam te zijn, moeten ze voortdurend onderwezen worden om ook hun plicht te kunnen doen. Ze moeten een missie uitvoeren en deze bestaat er in de eerste plaats in om door te geven, wat hun aan wijsheid gegeven werd. Maar dan moeten ze altijd bereid zijn om zich zonder verzet als werktuig van de Heer te laten gebruiken. Ze moeten zich, als de Heer door hen werken wil, geheel aan Hem overgeven, hun wil opgeven en nu dus de goddelijke wil uitvoeren om daardoor nu het werkzaam zijn van God zichtbaar laten worden voor de wereld.

Want de buitengewone liefde van God probeert de aanhangers van de wereld te bereiken en zoekt een weg naar hun harten. En een gelovig mensenkind moet nu de brug vormen, omdat God Zich niet op die manier aan hen openbaren kan, dat Hij door hen herkend wordt. Een God toegenegen wil wordt onmiddellijk door die geestelijke wezens gegrepen, die de taak hebben om voor de mensen op de wereld te zorgen. Zij benutten elke gelegenheid om hen te hulp te komen en kunnen met de hulp van dit bereidwillig mensenkind grote successen boeken.

Maar ze moeten er nu op bedacht zijn dat ze hun kracht eerst op de bereidwillige mens overdragen, opdat deze dan dat door kan geven, wat hem eerst bovenaards overgedragen werd. Daarom betreft de zorg van de geestelijke wezens het voortdurend onderrichten van degenen, die God hun diensten aanbieden. Ze proberen het voor hen begrijpelijk te maken dat alleen maar voortdurende arbeid aan zichzelf die toestand tot gevolg heeft, waarin God door de mens werkzaam kan zijn. God kan pas dan bezitnemen van de wil van de mens, wanneer deze zich uit eigen beweging naar Hem toegekeerd heeft.

Maar hij zal zich pas dan geheel ondergeschikt maken aan Hem, wanneer niets hem meer aan de aardse wereld bindt. Zodoende moet de mens van tevoren eerst elke verbinding met haar verbreken. Hij moet vrijwillig alles opgeven, wat hem zou kunnen hinderen bij de verbinding met God. Hij moet onophoudelijk geven, want hij ontvangt enkel door te geven, omdat God Zelf Zich steeds inniger met hem verbindt.

En als hij dus liefde geworden is, als God in zijn hart binnentrekken kan, kan Hij nu ook in en door deze mens werkzaam zijn. Hij kan hem er nu toe brengen dingen te volbrengen, die aards niet uitvoerbaar zijn, want dat doet de mens dan niet meer uit zichzelf, maar God Zelf is de uitvoerende. God is nu werkzaam door het mensenkind en maakt Zijn grootheid bekend aan degenen, die Hij voor Zich winnen wil.

En zodoende verenigen de hemel en de aarde zich. Dat wil zeggen dat de hoogste lichtwezens uit het lichtrijk zich om de onderdrukte mensheid bekommeren en proberen hun licht te brengen en ze bedienen zich daarbij van een mens, wiens wil geheel in de goddelijke wil opgaat en dus zodoende goed geschikt is om als werktuig van God te dienen. Hij moet echter diepgelovig zijn en God als het hoogste, meest liefdevolle en wijste wezen erkennen, opdat de liefde, wijsheid en almacht van God door dit mensenkind tot uiting kan komen en de mensheid tot kennis leidt.

Amen

Vertaald door: Peter Schelling

Deze openbaring is niet opgenomen in de themaboekjes.

Downloads

Download-aanbod voor boek _book
 ePub  
 Kindle  
  Meer downloads

Deze openbaring

 als MP3 downloaden  
Afdrukvoorbeeld
 Kladschriften

Translations