1496 Levensbeschouwing afhankelijk van het geloof in een voortleven van de ziel

28 juni 1940: Boek 24

De levensbeschouwingen van de individuele mensen zijn geheel verschillend, want ze zijn steeds het product van de geestelijke richting van de individuen. Maar zonder twijfel zal de mens zich positief opstellen ten opzichte van het leven, dat wil zeggen het op de één of andere manier als zinvol erkennen, als het zichzelf als een schepsel beschouwt, dat een opdracht op aarde heeft.

Maar voor de mens, voor wie het niet aannemelijk lijkt, dat de gehele schepping een middel tot het doel is en hij als mens in zekere zin de reden voor elk scheppingswerk is, zal het hele leven zinloos lijken en de gedachte, zijn aardse leven eigenmachtig te kunnen beëindigen, omdat hij aanstoot neemt aan al deze gebeurtenissen en al het lijden, dat de mensen van bovenaf opgelegd wordt, is hem aangenaam.

Hij heeft geen goed bewijs voor de aanname, dat het leven van zijn ziel met de lichamelijke dood beëindigd is en toch neemt hij dit met zoveel zekerheid aan, dat hij zijn leven op aarde ernaar inricht. Dat wil zeggen, dat hij zonder enig verantwoordelijkheidsgevoel leeft, omdat hij het voor onmogelijk houdt, dat hij zich ooit moet verantwoorden. Hij heeft geen echt bewijs en toch stelt hij deze aanname bij zijn gang over de aarde voorop. Zijn levensbeschouwing is gebaseerd op de aanname van het niet-zijn na de dood.

Hij heeft geen aandrang, geen geloof, dat hem leert om anders te denken. Enkel onweerlegbare bewijzen van een voortleven na de dood zouden zijn huidige levensbeschouwing veranderen. Deze kunnen hem echter niet gegeven worden, omdat een op zo’n manier opgewekt geloof geen waarde voor God zou hebben. Dus kan hij een absolute kennis over het verder leven van de ziel niet krijgen. Hij moet de leringen daarover juist alleen maar ‘geloven’. Hij moet zelf in dit geloof doordringen, waartoe hem voldoende hulpmiddelen ter beschikking staan.

Pas wanneer hij deze overtuiging verworven heeft, begint zijn levensbeschouwing te wankelen. Hij zal nu vergelijkingen maken. Hij zal zelfs niet meer dat, waarvoor hij zich voorheen ingezet heeft, willen erkennen. Hij zal een verandering van de uiterlijke levensomstandigheden verwelkomen, die hem behulpzaam zijn, zijn verkeerde meningen geheel op te geven en nu het aardse leven volledig anders te bezien. En dus worstelt de bereidwillige mens zich er doorheen, als hij zijn aandacht aan dit vraagstuk schenkt, dat het hem prikkelt om dit op te lossen en hem dus tot geestelijk onderzoeken aanspoort.

Als de mens nu deze klip overwonnen heeft, is het gevaar voor hem geweken, want nu worden deze gedachten geleid, steeds de eeuwige waarheid tegemoet en hij zal nu ook het aardse leven gelaten en geduldig op zich nemen, want hij weet, dat het aardse leven hem nog slechts een korte tijd ten deel valt en dat hij deze tijd moet gebruiken om de verbinding, die hem verkeerd leerde denken, los te maken. Nu wordt het hem duidelijk, hoe verkeerd de uitkomsten van zo’n misvormd denken zijn.

Het geloof in God is het fundament, waarop elk gebouw moet rusten. Zonder geloof kan de mens immers de waarheid niet gegeven worden en kan hij dus ook niet tot deze levensbeschouwing, die alles bevestigt, komen, dat wil zeggen die de weg is naar het juiste inzicht.

Amen

Vertaald door: Peter Schelling

Deze openbaring is niet opgenomen in de themaboekjes.

Downloads

Download-aanbod voor boek _book
 ePub  
 Kindle  
  Meer downloads

Deze openbaring

 als MP3 downloaden  
Afdrukvoorbeeld
 Kladschriften

Translations