사람의 이 땅의 과정은 그의 성향에 합당하다. 다시 말해 그의 혼은 실수와 부족함을 가지고 있다. 혼은 이 땅의 과정을 통해 실수와 부족함들로부터 자유롭게 돼야 한다. 모든 사람의 실수와 연약함이 다 같은 것은 아니다. 왜냐하면 모든 혼의 입자들이 다른 형체 안에서 살았기 때문에, 이를 통해 어떠한 좋은 또는 나쁜 특성을 약하게 또는 강하게 발전시켰기 때문이다. 결과적으로 사람들의 성품이 전혀 서로 다르다. 그러므로 그들 안에 좋은 것을 지원해주고, 부족하거나 또는 악하다 할 수 있는 것들을 극복하도록, 서로 다른 양육하는 수단이 필요하다.
모든 혼들이 이 땅의 육신을 입을 때에 똑 같은 특질을 가지고 있다고 영접하는 일은 전적으로 잘못된 일이다. 더 정확하게 말하자면 아주 많은 차이가 있다. 사람들의 성품이 서로 다른 것을 유전에 근거를 둔다. 실제로 겉으로 보기에는 자녀들이 그들의 삶의 여정 가운데 어떠한 짐을 져야만 하고, 실제 그들의 성품 가운데 영적인 성장을 위해 도움이 될 뿐만 아니라, 장애가 될 수 있는 그들의 성품의 특징을 짊어 져야만 하는 것처럼 보인다. 그러나 그들이 제시하는 근거에 따르면, 자신의 죄가 없이 유전으로 받은 것이기 때문에, 이에 합당하게 선천적인 실수와 싸우고 극복하는데 더 많은 능력이 요구되기 때문에, 그들 자신게 책임을 물을 수 없게 된다.
사람은 혼의 성장을 위해 자신의 모든 실수에 대항하여 싸워야만 하고, 자기 자신에 대한 작업을 해야만 한다. 그 안에 특별한 충동이 지배하고 있다면, 그는 부모의 성향이 사람의 성향을 정하는 것이 아니고, 사람의 모든 연약함과 허물은 인간으로 단계 이 전의 끝없이 많은 육신을 입은 일이 자신의 특성이 되게 했고, 이 특성 가운데 존재가 행복하게 느끼고, 이러한 실수와 허물로부터 자유롭게 되기 위해 아무런 일도 하지 않았다는 것이 선명해져야 한다.
존재는 이제 이 땅에서 실제 극복하려는 의지를 가지고 있지만, 어느 정도 연약하다. 존재는 자신의 연약함을 좋은 권한처럼 여긴다. 왜냐하면 그는 이러한 부족함을 자신의 책임이 없이 받은 것으로 여기기 때문이다. 그러나 그가 이 땅에 사는 동안에 자신의 특성과 유사한 사람들을 좋아하고, 함께하려는 일은 그의 자유의지이다.
바로 이러한 같은 존재가 육신을 입으려는 혼을 끌어드리는 매력을 가지고 있다. 결과적으로 비록 육신의 아버지가 혼이 이 땅에서 사는 동안에 돌봐야 하는 혼의 특성과는 전혀 상관이 없지만, 사람들이 일반적으로 유전이라고 말한다. 그러므로 모든 혼들이 스스로 위로 성장하기 위한 일을 해야만 한다. 이 일은 절대로 이웃사람이나, 육신의 부모가 대신해줄 수 없다. 자녀들이 부모의 유전으로 고난을 당하는 것처럼 보일지라도, 부모에게 자신의 자녀들의 성향에 대한 책임이 없다. 모든 존재는 자기 자신에 대한 책임을 져야 한다. 단지 사람이 자기 자신에 대한 작업을 하도록 육신의 부모의 보호 아래 맡겨져 있는 동안에, 사람에게 이런 사실을 알려줘야만 한다. 왜냐하면 자신의 혼에 대한 작업을 모든 사람이 스스로 완성해야만 하기 때문이다. 그렇지 않으면 그는 그가 한때 지은 죄 짐으로부터 자유롭게 될 수 없기 때문이다._>아멘
TranslatorHet aards bestaan van de mens beantwoordt aan zijn aanleg, d.w.z. aan zijn ziel kleven fouten en gebreken waarvan ze zich moet bevrijden door haar levenswandel op aarde. Deze fouten en gebreken zijn niet bij ieder mens gelijk - en wel daarom, omdat iedere zielesubstantie tevoren een andere uiterlijke vorm heeft bewoond, waarin dan zekere vreemde zaken, goede of slechte, meer of minder sterk ontwikkeld werden. Bijgevolg zullen ook de mensen in hun aard geheel verschillend zijn en zodoende ook verschillende opvoedingsmiddelen nodig hebben, om dat te bevorderen wat goed in hen is - en dat te overwinnen, wat gebrekkig of slecht genoemd kan worden.
Het zou nu geheel verkeerd zijn aan te nemen dat alle zielen er het zelfde uitzien, op het moment van hun belichaming op aarde. Er zijn veeleer zo velerlei verschillen - en de mens schrijft deze verschillen in aard toe aan erfelijkheid. Het kan ook wel naar buiten toe zo schijnen als zouden de kinderen voor hun aards bestaan een bepaalde (erfelijke) belasting op de koop toe moeten nemen, en wel karakteristieke eigenschappen van hun wezen, die zowel bevordelijk als ook hinderlijk kunnen zijn om zich geestelijk te ontwikkelen, waarvoor zij echter niet ter verantwoording geroepen zouden kunnen worden, omdat volgens hun motivering - het „erfgoed“ mede een rol speelt buiten hun eigen schuld - er dus in overeenstemming daarmee ook meer kracht nodig is deze aangeboren fouten te bestrijden en te overwinnen.
De mens moet tegen al zijn fouten strijden en aan zich werken om de rijpheid van ziel te verwerven. En als in hem bijzondere aandriften de overhand hebben, moet het voor hem duidelijk zijn dat niet de ouderlijke aanleg het wezen van de mens bepaalt, maar dat de mens juist deze zwakheden en fouten uit de oneindig vele belichamingen vóór het stadium als mens, tot zijn aard liet worden, waarin het wezen zich behaaglijk voelde en er niets voor deed om zich te bevrijden van zulke fouten en gebreken. Hij voelt zijn gebreken als 'n goed recht, omdat hij deze als meegekregen buiten zijn schuld beschouwt.
En toch was het zijn vrije wil zich bij die mensen aan te sluiten voor de tijd van zijn leven op aarde, die overeenkomen met zijn aard. Juist deze mensen met dezelfde aard hadden aantrekkingskracht voor de ziel die zich probeerde te belichamen - en bijgevolg spreekt men algemeen van erfelijkheid - ofschoon de lichamelijke ouders geen aandeel hebben aan de aard van de zielen, voor wie ze zorg moeten dragen gedurende de tijd op aarde.
Daarom moet ook iedere ziel de arbeid zich positief te ontwikkelen zelf ter hand nemen. Die kan nooit door een medemens, ook niet door de lichamelijke ouders van haar afgenomen worden. Evenzo zijn de ouders schuldloos aan de aanleg van hun kinderen, al heeft het ook de schijn als zouden de kinderen onder de erfenis van de ouders te lijden hebben. Ieder wezen draagt voor zichzelf de verantwoording, alleen dat de mens, zolang hij aan de hoede van de ouders nog is toevertrouwd - gewezen moet worden aan zichzelf te arbeiden, want de arbeid aan zijn ziel moet ieder mens zelf volbrengen, daar hij zich anders niet bevrijden kan van zijn zondeschuld van weleer.
Amen
Translator