Tenete presente la miseria delle anime nel Regno spirituale che sono decedute imperfette, che sulla Terra non hanno avuto nessuna fede nella continuità della vita dopo la morte, e che ora si vedono trasportate in regioni oscure, deserte senza Luce e senza pace. Errano intorno e non si orientano, la loro sorte è triste, perché sono quasi sempre sole oppure insieme ad esseri pure così infelici, e dato che a loro manca ogni fede, non si rifugiano nemmeno in Dio, perché arrivano di là come sono decedute qui ed i loro pensieri vanno ancora nella stessa direzione come sulla Terra. Credono di essere state spostate solo di luogo e non riflettono nemmeno come avrebbe potuto succedere questo. E perciò si trovano in grande miseria dell’anima e non conoscono nessuna via d’uscita. Uomini ai quale non seguono pensieri amorevoli in quel Regno, possono rimanere in questa situazione sovente infinitamente a lungo, e queste anime sono oltremodo da compiangere e malgrado ciò, possono essere aiutate soltanto attraverso l’intercessione, affinché venga loro trasmessa la Forza per orientare bene la loro volontà. Ma se ad un’anima seguono dei pensieri volenterosi d’aiutare, allora li percepisce anche come beneficio e si sofferma costantemente nella vicinanza di coloro dai quali procede questa Corrente di Forza. Allora l’anima trova anche più facilmente una via d’uscita dalla sua situazione, non sprofonda in uno stato apatico, ma si lascia condurre facilmente da guide volenterose d’aiutare. L’assenza di fede pretende la maggior parte delle vittime, perché ad un’anima che sulla Terra non ha voluto credere, nel Regno spirituale non può essere indicata la via che ha sempre rifiutato, e perciò una tale anima si deve dapprima rendere conto della sua tormentosa situazione in cui è capitata a causa della sua miscredenza. E nel suo più grande abbandono è grata, quando le si avvicina un essere, ed allora accetta anche insegnamenti, riflette su questi e sentirà già dei leggeri sollievi, se è volenterosa di accettare, mentre i suoi tormenti diventano ancora più profondi, se vi si ribella. Da Parte di Dio vengono sfruttate tutte le possibilità per aiutare anche queste anime nell’oscurità, affinché giungano alla Luce, ma la libera volontà rimane intoccata anche nel Regno dell’aldilà, e perciò è necessario un grande lavoro di redenzione per cambiare questa volontà, che si rivolga a Dio, che l’anima arrivi ancora alla conoscenza, che riconosca su di sé un Signore, al Quale ora si può arrendere, se vuole essere liberata dal suo tormento. Deve imparare a credere, perché solo attraverso la fede comprende l’Amore del divino Redentore Gesù Cristo. E solo nella fede Lo invoca, ed allora verrà anche aiutata. Se gli uomini sapessero quanto terribile sia l’effetto della miscredenza dopo la morte, del loro corpo, farebbero davvero già tutto sulla Terra, per giungere alla certezza su ciò che viene preteso da loro di credere. Desidererebbero il chiarimento per fare la cosa giusta sulla Terra. Ma i tormenti di tali anime possono essere ben descritti agli uomini, ma a loro non può essere concesso di dare uno sguardo nel Regno spirituale. Ed innumerevoli anime decedono dalla Terra in uno stato della pienissima assenza di fede, e ben per coloro, che hanno vissuto sulla Terra in modo che le seguono dei buoni pensieri, ben per coloro, alle quali si pensa nell’intercessione e che con ciò viene loro trasmessa la Forza, perché a loro si assoceranno presto degli esseri e le guidano alla Fonte della Luce. Ma le anime che ricevono poco aiuto oppure respingono gli aiutanti, dovranno attendere infinitamente a lungo nell’oscurità, che non trovano Gesù Cristo, il Quale Solo le libera dalla notte della morte.
Amen
TraduttoreHaal u de nood voor de geest van de zielen in het geestelijke rijk die onvolmaakt gestorven zijn, die op aarde geen geloof hadden aan een voortleven na de dood en die zich nu overgeplaatst zien in donkere, verlaten streken zonder licht en zonder vrede. Ze dwalen rond en vinden de weg niet. Hun lot is treurig, want ze zijn meestal eenzaam, of samen met net zulke ongelukkige wezens. En omdat hun elk geloof ontbreekt, zoeken ze ook geen toevlucht tot God, want ze komen daarboven aan zoals ze hier gestorven zijn en hun gedachten gaan nog in dezelfde richting als op aarde. Ze menen alleen dat ze lokaal zijn overgeplaatst en denken er ook niet over na hoe zoiets zou kunnen gebeuren. En daarom bevinden ze zich in grote geestelijke nood en weten ze daaruit geen uitweg. Mensen die geen liefdevolle gedachten navolgen in dat rijk, kunnen vaak eindeloos lang in deze toestand blijven. En deze zielen zijn buitengewoon betreurenswaardig en toch zijn ze alleen te helpen door voorbede, dat ze kracht krijgen overgebracht om hun wil juist te richten. Maar volgen een ziel hulpvaardige gedachten na, dan ervaart ze deze ook als weldadig en ze houdt zich voortdurend op in de nabijheid van diegenen van wie de krachtstroom uitgaat. Dan vindt de ziel ook gemakkelijker een uitweg uit haar situatie. Ze zinkt niet weg in een apathische toestand maar laat zich gemakkelijk de weg wijzen door behulpzame leiders.
Het ongeloof eist de meeste slachtoffers, want een ziel die op aarde niet wilde geloven, kan in het geestelijke rijk niet een uitweg worden gewezen die ze steeds heeft afgewezen. En daarom moet zo’n ziel zich eerst bewust worden van haar kwellende toestand, waarin ze door haar ongeloof is terechtgekomen. In haar grootste verlatenheid is ze dankbaar wanneer een wezen haar nadert en dan neemt ze ook onderrichtingen aan. Ze denkt erover na en zal al enige verlichting bespeuren wanneer ze gewillig is om aan te nemen, terwijl haar kwellingen zich nog vergroten als ze zich daartegen verzet.
Van de kant van God worden alle mogelijkheden benut om ook deze zielen in de duisternis nog te helpen in het licht te komen. Maar de vrije wil blijft ook in het rijk hierna onaangetast en daarom is een grote verlossingsarbeid nodig om deze wil toch te veranderen, dat hij zich naar God keert, dat de ziel toch tot het inzicht komt, dat ze een Heer boven zich erkent aan Wie ze zich nu moet overgeven, wil ze uit haar kwelling bevrijd worden. Ze moet leren geloven, want pas door het geloof begrijpt ze de liefde van de goddelijke Verlosser Jezus Christus. En pas in het geloof roept ze Hem aan en dan zal ze ook geholpen worden.
Zouden de mensen weten hoe vreselijk de uitwerking van het ongeloof bij hen is na hun lichamelijke dood, dan zouden ze waarlijk al op aarde alles doen om tot zekerheid te komen over wat er van hen verlangd wordt te geloven. Ze zouden opheldering wensen om het goede te doen op aarde. Doch de kwellingen van zulke zielen kunnen de mensen wel beschreven worden, maar er kan hun geen blik in het geestelijke rijk verleend worden. En er scheiden talloze zielen van de aarde in een toestand van totaal ongeloof. En gelukkig zijn diegenen die zo op aarde leefden dat hen goede gedachten navolgen. Gelukkig zijn diegenen, aan wie in voorbede gedacht wordt en aan wie daardoor kracht overgebracht kan worden. Want bij hen zullen zich spoedig wezens voegen en deze zullen hen leiden naar de Bron van het licht. Doch eindeloos lang blijven de zielen in de duisternis die weinig hulp krijgen of die de helpers afwijzen. Die de weg naar Jezus Christus niet vinden, Die alleen hen zal verlossen uit de nacht van de dood.
Amen
Traduttore