Tutto va incontro alla dissoluzione, perché deve percorrere il cammino dello sviluppo in Alto. Se ora lo spirituale si separa dalla materia, allora ha superato quest’ultima; ma non sempre lo spirituale è maturato così perfetto, che non necessiti più di alcun involucro terreno ed allora prende di nuovo dimora in una nuova forma che è pure materia. Se ora però l’anima, lo spirituale nell’uomo, esce dal corpo, la formazione terrena è finita, cioè l’anima sfugge all’ultima forma sulla Terra, per entrare ora alleggerita da ogni materia in un nuovo Regno, che è totalmente diverso dalla Terra. Ora il corpo, l’ultima forma terrena, è esposto al dissolvimento, cioè le sostanze spirituali di cui è formato anche il corpo terreno – dato che sono l’essenziale che si trova ancora nello stadio iniziale dello sviluppo – devono pure assolvere il percorso dello sviluppo in Alto ed associarsi a questo scopo di nuovo alle Opere divine della Creazione, il cui scopo è appunto lo sviluppo in Alto dello spirituale. Ora questo può avvenire in molti modi, ma gli deve sempre essere data la possibilità di una attività di servizio, quindi queste sostanze si devono associare ad una tale Opera di Creazione, dove ha da svolgere un qualsiasi compito, per servire attraverso l’adempimento di questo compito, perché soltanto attraverso il servire l’essenziale può maturare. Se gli viene tolta la possibilità del servire, allora il percorso di sviluppo verso l’Alto viene interrotto, che significa per l’essenziale uno stato estremamente tormentoso. Il periodo di sofferenza dello spirituale può anche venire abbreviato, ma lo spirituale non ringrazia l’uomo che interviene nel suo percorso di sviluppo e lo impedisce nel servire. Appena il corpo dell’uomo viene ostacolato nella sua naturale dissoluzione, mentre si cerca di accelerare il suo processo di dissoluzione mediante cremazione dello stesso, oppure anche per via chimica, allora questo spirituale percorre una via molto più straziante, e la deve anche percorrere, perché questo processo trasgredisce l’Ordine divino, contro la destinazione, che Dio ha dato ad ogni Opera di Creazione. Questo è un arbitrario modo di fare degli uomini, che non coincide con la Volontà divina. Il corpo umano deve essere affidato alla Terra, com’è la sua destinazione. “Dalla Terra sei stato preso, Terra devi di nuovo diventare”, in quanto Dio Stesso non decida diversamente, mediante il Suo Intervento e Terminare di una vita umana in altro modo, che attraverso la naturale morte del corpo dell’uomo. Se l’anima si è disfatta del corpo, allora il compito del corpo – quindi dello spirituale di cui è formato il corpo – è adempiuto nei confronti dell’anima. Ma finché questo non si è totalmente dissolto, gli sono date ancora ulteriori possibilità di entrare in azione servendo, anche se questo appare all’uomo poco comprensibile, mentre alla rimanenza non incombe la minima attività di un processo accelerato di dissoluzione. Per questo è l’opinione incredibilmente errata, che il corpo dell’uomo si sia associato all’anima mediante un tale processo procurato di purificazione. Lo spirituale della forma esteriore ha bensì la stessa destinazione, di unirsi un giorno con incalcolabili sostanze animiche per percorrere di nuovo, per così dire, come anima umana l’ultimo cammino dello sviluppo sulla Terra. Ma questo non si svolge mai così come gli uomini credono erroneamente, perché a tutto l’essenziale è concesso un determinato tempo per il suo sviluppo, che l’uomo non può abbreviare secondo il proprio benestare mediante un processo esteriore, se non sfrutta pienamente l’unica possibilità dello sviluppo spirituale in Alto, cioè che attraverso il suo modo di vivere, la sua giusta predisposizione verso Dio, la sua fede e mediante vivace attività d’amore conquisti un grado di maturità, che può anche abbreviare la via terrena all’involucro corporeo, ma deve sempre essere affidato alla Volontà di Dio, quale compito di servizio Lui gli assegna ancora.
Amen
TraduttoreAlles gaat de verlossing tegemoet omdat het de gang van de positieve ontwikkeling moet gaan. Scheidt nu het geestelijke zich van de materie, dan heeft het deze laatste overwonnen, maar niet altijd is het geestelijke zo volledig rijp geworden dat het geen aardse (omvorming) vorm meer nodig heeft en het neemt dan weer verblijf in een nieuwe vorm die eveneens materie is. Als nu echter de ziel, het geestelijke in de mens, het lichaam verlaat, houdt de aardse omvorming op, dat wil zeggen: de ziel ontsnapt aan de laatste vorm op aarde en gaat nu vrij van elke materie binnen in een nieuw rijk dat totaal anders is dan de aarde. Het lichaam, de laatste aardse vorm, is nu weer aan de ontbinding blootgesteld, dat wil zeggen: de geestelijke substanties waaruit ook het aardse lichaam gevormd is, moeten, daar ze bestaan uit het wezenlijke dat zich nog in het beginstadium van ontwikkeling bevindt, de gang van de positieve ontwikkeling eveneens doormaken en zich voor dit doel weer voegen bij de goddelijke scheppingswerken, wier doel juist de positieve ontwikkeling van het geestelijke is.
Dit kan nu geschieden op velerlei manieren, toch moet het steeds de mogelijkheid worden gegeven, dienend werkzaam te zijn, dus moeten deze substanties zich aansluiten bij een zodanig scheppingswerk, dat het een of andere taak te vervullen heeft om door het vervullen van deze taak dienstbaar te zijn, want alleen door dienen kunnen de geestelijke substanties rijp worden. Wordt het de mogelijkheid om te dienen afgenomen, dan wordt de positieve ontwikkeling onderbroken, wat voor het wezen een toestand van uiterste kwelling betekent. De tijd van lijden van het geestelijke kan weliswaar schijnbaar worden verkort, het geestelijke is echter niet dankbaar jegens de mens die ingrijpt in zijn ontwikkelingsgang en het belemmert te dienen. Zodra nu het lichaam van de mens in zijn natuurlijke ontbinding wordt gehinderd doordat men het verteringsproces ervan tracht te bespoedigen door het te cremeren of ook wel op chemische wijze, gaat dit geestelijke een weg die veel smartelijker is en moet het deze ook gaan omdat dit proces indruist tegen de goddelijke ordening, tegen de bestemming die God elk scheppingswerk heeft gegeven. Dit is een eigenmachtige handelwijze van de mensen, die niet met de goddelijke wil overeenstemt.
Het menselijk lichaam moet aan de aarde worden toevertrouwd, zoals het zijn bestemming is: "Van de aarde bent u genomen, tot aarde zult u weer worden" - zover God zelf het niet anders beschikt door Zijn ingrijpen en beëindigen van een mensenleven op een andere manier dan door de natuurlijke dood van het menselijk lichaam. Heeft de ziel zich van het lichaam ontdaan, dan is de taak van het lichaam, dus het geestelijke waaruit het lichaam gevormd is, vervuld tegenover de ziel. Maar tot dit volledig is ontbonden, zijn het nog verdere mogelijkheden gegeven dienend in actie te komen, ofschoon dit de mens niet erg begrijpelijk voorkomt, terwijl het overblijfsel van een versneld ontbindingsproces geen enkele dienende werkzaamheid als taak heeft.
Uitermate onjuist is het daarom aan te nemen dat het lichaam van de mens zich voegt bij de ziel door een dergelijk teweeggebracht louteringsproces. Het geestelijke van de uiterlijke vorm heeft wel dezelfde bestemming zich eens te verenigen met ontelbare zielensubstanties om eveneens weer als menselijke ziel de laatste ontwikkelingsgang op aarde te gaan, maar toch zal dit nooit gebeuren zoals de mensen per vergissing geloven, omdat al het wezenlijke een bepaalde tijd om zich te ontwikkelen is gesteld, die de mens niet naar eigen goeddunken kan bekorten door een uiterlijk proces, als hij de enige mogelijkheid zich geestelijk te ontwikkelen niet ten volle benut op aarde, dat wil zeggen: hij door zijn levenswandel, zijn juiste instelling tegenover God, zijn geloof en door voortdurend in liefde werkzaam te zijn, een graad van rijpheid verwerft, die ook voor het lichamelijke omhulsel de levensweg over de aarde kan verkorten, het evenwel steeds aan de wil van God moet worden overgelaten welke dienende taak Hij dit nog toewijst.
Amen
Traduttore