E’ la Volontà divina che l’uomo si decida liberamente per quale via camminare, che è lasciato libero di percorrere ambedue le vie, verso l’Alto e verso il basso, e che lui stesso si decide ora senza alcuna costrizione, perché soltanto questo ha valore dinanzi a Dio, quello che pensa e compie liberamente da sé, a cui dà il suo assenso totalmente non influenzato, perché in questo si riflette tutto il suo essere. Non è costretto né per una cosa né per l’altra, ma è decisivo per l’Eternità a cui lo spinge il suo cuore. Quindi, non sono decisive delle condizioni esteriori di vita né la disposizione divina del destino per lo sviluppo verso l’Alto dell’anima umana, ma lo decide unicamente la sua libera volontà, e con ciò ad ogni uomo è data la stessa possibilità di raggiungere lo stato di maturità sulla Terra, se usa bene la sua libera volontà, cioè per avvicinarsi a Dio. Perché se la volontà è rivolta a Dio, allora si subordinerà anche sempre a Dio nel suo pensare ed agire e farà tutto ciò, che l’eterna Divinità gli porta vicino, ed allora è anche garantito il suo sviluppo verso l’Alto. All’uomo viene bensì insegnato ciò che deve fare; al suo pensare viene indicata la retta via, ma a lui stesso spetta la libera decisione. Avrà anche sempre la libertà di fare e di pensare diversamente di com’è la Volontà divina, perché venirle vicino nello stato della costrizione, non gli procura nessun progresso spirituale, e perciò è da valutare solamente ciò che l’uomo fa per propria spinta più interiore. Se adempie il compito a lui prescritto solo in modo puramente obbligatorio, allora ha anche soltanto il valore dell’adempimento del dovere, che però non può procurare all’uomo nessun grado superiore di maturità, invece la minima azione nell’amore per il prossimo nella libera volontà, cioè senza esserne spronato o senza indicazione ad una ricompensa, metterà l’anima in un grado superiore di maturità, perché è stato utilizzato il Dono della libera decisione nel modo compiacente a Dio. L’uomo può svolgere apparentemente una grande opera dell’amore per il prossimo, ma se lo fa in una certa costrizione oppure sotto l’influenza da parte di altri uomini, non raccoglierà comunque una grande ricompensa, perché è determinante solo il grado dell’amore con il quale veniva compiuta l’azione, quindi, fin dove l’amore dell’uomo determina la sua volontà per agire. Una persona capace d’amare farà diventare attiva anche la sua volontà, perché chi sta nell’amore, desidera anche Dio dalla spinta più interiore; quindi l’amore, la libera volontà e l’avvicinamento Dio vanno sempre mano nella mano. Dov’è l’uno, dev’essere anche l’altro, ma lo stato di costrizione, non importa da quale parte venga esercitato, sarebbe sempre d’impedimento per la maturità dell’anima. Quindi può essere insegnata la Volontà divina, ma non si deve mai esortare ad eseguirla attraverso disposizioni di costrizione, perché questo non sarebbe nessun progresso spirituale.
Amen
TraduttoreHet is de goddelijke wil, dat de mens vrij beslist welke weg hij neemt. Dat het hem vrijstaat om beide wegen te gaan, naar boven of naar beneden en dat hij nu zelf beslist. Zonder enige dwang. Want pas dit, wat hij vrij uit zichzelf denkt en doet, waarvoor hij geheel zonder beïnvloed te worden toestemming geeft, heeft waarde voor God. Want daarin weerspiegelt zijn gehele wezen zich. Hij wordt noch tot het ene, noch tot het andere gedwongen, maar waar zijn hart hem toe drijft, is beslissend voor de eeuwigheid.
En zodoende zijn noch de uiterlijke levensomstandigheden, noch de goddelijke lotsbeschikking bepalend voor de opwaartse ontwikkeling van de menselijke ziel, maar enkel en alleen zijn vrije wil beslist dit en bijgevolg is elk mens dezelfde mogelijkheid gegeven om de rijpheidstoestand op aarde te bereiken, als hij zijn vrije wil goed gebruikt, dat wil zeggen gebruikt om God te naderen. Dan is de wil op God gericht. Dan zal hij ook zijn denken en handelen ondergeschikt maken aan God en alles doen, wat hem dichter bij God brengt en dan is zijn opwaartse ontwikkeling ook verzekerd.
De mens wordt wel onderwezen over wat hij moet doen. Zijn denken wordt de juiste weg gewezen, maar hij moet zelf vrij beslissen. Het zal hem ook altijd vrijstaan om anders te doen en te denken, dan het de goddelijke wil is. Want dit in een gedwongen toestand nakomen, levert hem geen enkele geestelijke vooruitgang op en daarom wordt alleen maar dat gewaardeerd, wat de mens vanuit de meest innerlijke aandrang doet.
Als hij de hem opgelegde taak slechts puur plichtmatig vervult, dan hebben ze ook alleen maar de waarde van een plichtsvervulling, die de mens echter geen hogere rijpheidsgraad op kan leveren. Daarentegen zal de geringste daad van naastenliefde in vrije wil, dat wil zeggen zonder aansporing of verwijzing naar een beloning, de ziel een hogere rijpheidsgraad opleveren, omdat het geschenk van de vrije beslissing op een God welgevallige manier gebruikt werd.
Een mens kan schijnbaar grote werken van naastenliefde verrichten, maar als hij dit onder een bepaalde dwang of onder invloed van andere mensen doet, dan zal hij toch geen groot loon oogsten, want alleen de mate van liefde, waarin de daad verricht werd, is doorslaggevend. Dus in hoeverre de wil door de liefde van een mens aangezet werd tot zijn handelen. Een mens die tot liefhebben in staat is, laat ook zijn wil werkzaam worden, want wie in de liefde staat, verlangt ook uit de meest innerlijke aandrang naar God, dus liefde, vrije wil en toenadering tot God gaan altijd hand in hand. Waar het ene is, is ook het andere, maar steeds is de gedwongen toestand, geheel om het even van welke kant het uitgeoefend wordt, belemmerend voor de rijpheid van de ziel. Dus de goddelijke wil mag onderwezen worden, maar er mag nooit door dwangmaatregelen tot opvolging aangezet worden, want dit zou tot geen enkele geestelijke vooruitgang leiden.
Amen
Traduttore