All’uomo sarà permesso di penetrare nel Regno spirituale soltanto, quando la sua fede è così forte che per lui non esiste più nessun dubbio sulla continuazione della vita dell’anima. Questa fede sulla continuità della vita dopo la morte premette anche un Regno, che esiste al di fuori di quello terreno. E soltanto ora si risveglia anche il desiderio dell’uomo di sapere qualcosa su quel Regno, di essere informato sul luogo di soggiorno di quelle anime, sia di quelle perfette come anche delle imperfette. Se un tale desiderio si muove nell’uomo, allora domande ed osservazioni che seguono sono motivo per ammaestramenti in quella regione, perché nessuna domanda che l’uomo pone spiritualmente, rimane senza risposta dalle Forze sapienti. L’uomo deve soltanto aspettare la risposta e badare alla voce in sé. L’uomo che si ritira sovente nella sua più profonda interiorità, è circondato da esseri dell’aldilà, che vorrebbero tutti annunciarsi a lui e che possono essere sentiti soltanto, quando l’uomo riconosce la presenza e l’agire di questi esseri. Ma nessun essere può manifestarsi senza la Volontà di Dio, e questo dipende di nuovo dal grado di maturità dell’uomo, quali Forze si servono ora della sua volontà, e gli viene anche trasmesso il rispettivo sapere. Finché una pura curiosità induce l’uomo di mettersi in contatto con le Forze nell’aldilà, i risultati spirituali non soddisferanno quasi l’uomo, quindi presto lascerà di nuovo il suo intento e si rivolgerà soltanto al mondo terreno. Ma se nell’uomo predomina il desiderio per la Verità, allora le Forze sapienti che circondano l’uomo, sono pronte a rispondere ad ogni domanda e di dargli il chiarimento su tutto ciò che è al di fuori della Terra. E queste spiegazioni gli giungeranno in modo che gli sono comprensibili e davanti al suo occhio spirituale sorge una immagine rispetto alle istruzioni. Queste spiegazioni possono anche essere date solamente in immagini, perché l’uomo è incapace d’immaginarsi il Regno spirituale così com’è in realtà. Ma lui stesso si formerà le immagini rispetto alla maturità della sua anima. La forza di fede porta queste immagini della Verità sempre più vicine, cioè l’uomo profondamente credente s’immaginerà mentalmente qualcosa, che è molto vicino alla Verità. Ma l’uomo credente cercherà in questo Regno anche dei defunti che gli stavano vicini e se si manifesterà o l’uno o l’altro, porterà alla conoscenza dell’uomo sempre soltanto ciò che è concesso da Dio. E così a quelle Comunicazioni può essere data pienissima fede, persino quando queste non descrivono precisamente la Vita nell’aldilà, l’uomo deve soltanto desiderare la pura Verità e la deve desiderare per via della pura Verità stessa, allora gli verrà trasmesso tutto ciò che gli sembra degno di sapere.
Amen
TraduttoreDe mens wordt pas toegestaan het geestelijke rijk binnen te dringen, wanneer zijn geloof zo sterk is, dat er voor hem geen twijfel meer bestaat over het voortleven van de ziel. Dit geloof in het voortleven na de dood veronderstelt ook een rijk, dat buiten het aardse bestaat. En pas nu wordt ook het verlangen in de mens levend om kennis over dit rijk op te doen, onderwezen te worden over de verblijfplaats van deze zielen, zowel de volmaakte als ook de onvolmaakte zielen.
Als zo’n verlangen actief wordt in de mens, dan zijn de nu volgende vragen en beschouwingen aanleiding tot onderrichtingen op dit gebied. Want er is geen vraag, die de mens geestelijk stelt, die onbeantwoord blijft door de wetende krachten. De mens hoeft alleen maar het antwoord te verwachten en acht te slaan op de stem in zijn binnenste. De mens die zich vaak in zijn binnenste terugtrekt, wordt door wezens uit het hiernamaals omgeven, die zich allen graag bekend willen maken en alleen dan gehoord kunnen worden, wanneer de mens de aanwezigheid en het werkzaam zijn van deze wezens erkent.
Maar er kan geen wezen zich uiten zonder de wil van God en het hangt weer van de rijpheidsgraad van de mens af, welke krachten zich nu van zijn wil bedienen en dienovereenkomstig wordt hem nu ook kennis gegeven. Wanneer de pure nieuwsgierigheid de mens aanleiding geeft om zich met krachten in het hiernamaals in verbinding te stellen, zullen de geestelijke resultaten de mens nauwelijks volledig tevredenstellen. Dus spoedig zal hij weer met zijn onderneming ophouden en zich weer naar de wereld toekeren.
Maar als het verlangen naar de waarheid in de mens overheersend is, dan zijn de wetende krachten die de mens omgeven, bereidt om elke vraag te beantwoorden en hem opheldering te geven over alles wat zich buiten de aarde bevindt. En die verklaringen zullen hem zo toegestuurd worden, dat ze begrijpelijk voor hem zijn en er voor zijn geestesoog een beeld ontstaat, dat overeenkomstig de onderrichtingen is. Deze verklaringen kunnen ook alleen maar figuurlijk gegeven worden, want de mens is niet in staat om zich het geestelijke rijk zo voor te stellen, zoals het in werkelijkheid is. Maar hij zal overeenkomstig zijn zielenrijpheid in zichzelf beelden vormen.
De kracht van het geloof brengt deze beelden steeds dichter bij de waarheid. Dat wil zeggen dat de diepgelovige mens zich in gedachten iets voorstelt, dat heel dicht bij de waarheid zit. Ook zal de gelovige mens de overledenen, waarmee hij in nauwe betrekking stond, in dit rijk zoeken en als de ene of de andere zich uit, zal hij steeds alleen maar de mens dat ter kennis geven, wat door God toegestaan is. En zo kan ook aan deze boodschap het volste geloof geschonken worden. Zelfs wanneer deze niet uitgebreid of uitvoerig het leven in het hiernamaals beschrijft. De mens moet alleen naar de zuivere waarheid verlangen en hij moet hiernaar verlangen ter wille van de zuivere waarheid, dan zal hem alles gegeven worden, wat hem wetenswaardig lijkt.
Amen
Traduttore