Confronta annuncio con traduzione

Altre traduzioni:

Subordinare la volontà - La Grazia - Il sapere spirituale e terreno

L’uomo maturato interiormente si inserirà perfettamente nella Volontà divina, perché la sua percezione può approvare solamente ciò che corrisponde alla Volontà di Dio. In ogni situazione di vita si metterà in contatto con lo Spirito divino e cederà anche soltanto alla spinta del cuore, che manifesta la voce dello spirito divino. Questo non è un modo d’agire per costrizione, ma la sua volontà tende già al bene, quindi la volontà si subordina alla Volontà di Dio. E’ la volontà di agire bene dinanzi a Dio, avvalersi inconsapevolmente della Grazia divina, perché l’agire dello Spirito nell’uomo è Grazia che Dio trasmette a coloro che la desiderano. La volontà per il bene è anche la Volontà di Dio, e Dio Stesso va incontro al volenteroso e gli dà la Forza per eseguire ciò a cui aspira la sua volontà. Se ora l’uomo si mette coscientemente in collegamento con Dio attraverso la preghiera, gli fluisce ora la Grazia in supermisura, perché ora l’uomo ha trovato l’unificazione con Dio, riconosce Dio e cerca ora di servirLo, mentre prima aspira bensì al nobile, ma si crede di stare ancora da solo, perché non riconosce l’eterna Divinità. (02.09.1940) Tutto ciò che è bene e nobile, nel suo essere appartiene già a Dio, benché non ne abbia la piena consapevolezza. Sta nell’amore e così è vicino a Dio, e la Forza da Dio gli si deve comunicare, perché si trova nella Circolazione della Corrente dell’Amore divino. Ma deve anche arrivare irrevocabilmente alla conoscenza della Divinità, se è attivo nell’amore, perché attraverso l’amore si sciolgono gli involucri e lasciano libero lo spirito, ed ora è questo ad istruirlo e gli dà conoscenza di tutte le cose in ed intorno a sé. Ed ora l’uomo diventa sapiente, e questo è progresso spirituale. Entra in cosciente collegamento con lo spirituale nell’aldilà e viene istruito e quindi guidato sempre più vicino all’eterna Divinità, che è la meta e lo scopo della vita terrena. Quindi il giusto sapere non è da ricondurre al lavoro d’intelletto, ma alla costituzione del cuore. Se l’uomo è buono e nobile, allora sarà anche ricco nel sapere, di un tale sapere che ha valore per l’Eternità, perché le sapienze terrene perdono ogni valore con la morte di colui che ha tale sapienza. Il sapere terreno è indifferente, anzi può persino ostacolare l’uomo nell’accettazione del sapere spirituale, perché questo non coincide quasi mai con il sapere terreno, e cioè non quando colui che ha il sapere terreno non è capace di eseguire un’azione amorevole, quando cioè in lui non è ancora diventato vivente l’amore ed il suo stato spirituale è ancora molto senza Luce. Allora tutta la sapienza nella quale crede di stare, procura un guadagno solo per la vita terrena, ma non per la Vita dopo la morte corporea.

Amen

Traduttore
Tradotto da: Ingrid Wunderlich

Onderwerpen van de wil – Genade – Geestelijke en aardse kennis

De innerlijk gerijpte mens zal zich volkomen schikken in de goddelijke wil, want zijn gevoel kan alleen maar dat goedkeuren, wat met de goddelijke wil overeenstemt. Hij zal zich in elke levenssituatie met de goddelijke geest in verbinding stellen, dus als hij het juiste wil doen, door deze goddelijke geest onderwezen worden en nu ook aan de drang van het hart toegeven, die de stem van de goddelijke geest tot uitdrukking brengt. Dit is geen dwangmatige handelswijze, maar zijn wil streeft reeds het goede na, dus de wil onderwerpt zich aan Gods wil.

De wil juist te handelen voor God is het onbewust opeisen van de goddelijke genade, want het werkzaam zijn van de geest in de mens is genade, die God geeft aan degenen, die ernaar verlangen. De wil om het juiste te doen, is ook de wil tot God en God komt de bereidwillige Zelf tegemoet en geeft hem de kracht, dat uit te voeren, wat zijn wil nastreeft. Als de mens zich nu bewust door het gebed met God in verbinding stelt, dan stroomt de genade hem nu in overvloed toe, want nu is de mens met God verenigd. Hij erkent God en probeert Hem nu te dienen, terwijl hij voorheen wel het nobele nastreefde, maar zich nog als alleenstaand waande, omdat hij de eeuwige Godheid niet erkende.

Alles wat goed en edel is, behoort in zijn wezen God al toe, ofschoon het niet het volle bewustzijn daarvan heeft. Het staat in de liefde en verkeert dus in de nabijheid van God en de kracht uit God moet op hem overslaan, omdat hij in de stroomkring van de goddelijke liefde staat. Maar hij moet ook onvermijdelijk tot kennis van de Godheid komen, als hij werkzaam in de liefde is, want door de liefde worden de omhulsels opgelost en wordt de geest vrijgelaten en deze onderwijst hem nu en geeft hem kennis van alle dingen in en rondom hem.

En nu wordt de mens wetend en dat is geestelijke vooruitgang. Hij treedt in een bewuste verbinding met het geestelijke in het hiernamaals en wordt onderwezen en dus steeds meer naar de eeuwige Godheid geleid, wat het doel van het aardse leven is. Zodoende is de juiste kennis niet toe te schrijven aan de verstandelijke arbeid, maar aan de aard van het hart.

Als de mens goed en edel is, dan zal hij ook rijk zijn aan kennis. Aan zulke kennis, die waarde heeft voor de eeuwigheid. Want aardse wijsheid verliest elke waarde met de dood van degene, die deze wijsheid heeft. Aardse kennis is van geen enkel belang. Ja, het kan de mens zelfs hinderen bij het in ontvangst nemen van geestelijke kennis, omdat meestal de geestelijke kennis niet overeenstemt met de aardse kennis en wel dan niet, wanneer degene, die aardse kennis heeft, niet bekwaam is tot liefdevolle handelingen, wanneer dus de liefde nog niet levend in hem geworden is en zijn geestelijke toestand nog heel erg zonder licht is. Dan is alle wijsheid, die hij gelooft te bezitten, slechts lucratief voor het aardse leven, maar niet voor het leven na de lichamelijke dood.

Amen

Traduttore
Tradotto da: Peter Schelling